ECLI:NL:RBDHA:2024:5591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
NL24.14560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet (Vw) met het doel om noodzakelijke gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris stelde dat de huidige maatregel noodzakelijk was om te voorkomen dat eiser de uitvoering van het terugkeerbesluit zou uitstellen of verijdelen.

De rechtbank heeft op 10 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om eiser in bewaring te stellen. Eiser had de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank vond de argumenten van de staatssecretaris feitelijk juist en voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking bestond en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

Eiser had ook betoogd dat er zicht op uitzetting moest zijn en dat de staatssecretaris niet voortvarend handelde. De rechtbank oordeelde echter dat het vereiste van zicht op uitzetting niet van toepassing was in dit geval en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de asielprocedure. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14560

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, (telefonisch) bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Heijerman-Oublal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Grondslag van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Eiser stelt dat verweerder alle informatie heeft, omdat eiser al eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Hij had daarom niet in bewaring morgen worden gesteld nu de maatregel geen doel dient.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser in bewaring heeft mogen stellen op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Het risico op onttrekking is daarmee gegeven. Eisers herhaalde asielaanvraag dient inhoudelijk beoordeeld te worden. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring vereist is om de nodige informatie te kunnen vergaren daarvoor, gelet ook op het onttrekkingsrisico. Ook is voldoende gemotiveerd waarom de maatregel is gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Daarbij is van belang dat eiser alle gelegenheid heeft gehad om een (herhaalde) asielaanvraag in te dienen. Hij heeft dit pas gedaan op 7 maart 2024, de dag waarop hij uitgezet zou worden. Daarom is het zonder meer aannemelijk dat hij deze asielaanvraag enkel heeft ingediend om zijn vertrek dan wel uitzetting te belemmeren dan wel uit te stellen.
Zicht op uitzetting en voortvarend handelen
5. Eiser meent dat zicht op uitzetting vereist is. Ook vraagt hij zich af welke handelingen verweerder heeft verricht. Hij betwijfelt of verweerder voldoende voortvarend handelt.
6. Zoals verweerder terecht ter zitting heeft opgemerkt, geldt bij een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw het vereiste van zicht op uitzetting niet. Wel is van belang dat verweerder de asielprocedure van eiser voortvarend afhandelt. Na het kenbaar maken van zijn asielwens op 6 maart 2024, is eiser op 8 maart 2024 al overgebracht naar AC Schiphol. Op 11 maart 2024 is eiser gehoord. Hij heeft meermaals verzocht om uitstel voor het indienen van correcties en aanvullingen, waarna op 20 maart 2024 een voornemen is uitgebracht. Na het indienen van zijn zienswijze en correcties en aanvullingen op 3 april 2024, heeft eiser op 4 april 2024 een beslissing op zijn asielaanvraag ontvangen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk is gegaan.
Ambtshalve toets
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.