ECLI:NL:RBDHA:2024:5581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
22/2914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dakterras in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024, zaaknummer SGR 22/2914, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een dakterras beoordeeld. Eiseres had op 4 mei 2021 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 24 augustus 2021 werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 23 maart 2022 ongegrond verklaard, waarna zij in beroep ging. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres, haar partner, en de gemachtigden van zowel eiseres als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag niet voldoet aan het bestemmingsplan, omdat de bouwhoogte wordt overschreden en de cultuurhistorische waarden onvoldoende in acht zijn genomen. Eiseres had in 2017 een dakterras willen aanleggen, maar na inspectie door de gemeente bleek dat het terras niet in overeenstemming was met de vergunning. Eiseres heeft geprobeerd aanpassingen te doen, maar de rechtbank oordeelt dat de door haar aangevoerde gronden niet slagen. De rechtbank stelt vast dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was, omdat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De rechtbank wijst erop dat de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht in acht moeten worden genomen en dat de vrees voor privacyschending door de buren ook een rol speelt in de beoordeling. Eiseres had niet voldoende onderbouwd waarom de cultuurhistorische waarden niet zouden worden aangetast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder om de omgevingsvergunning te weigeren. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit Den Haag (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres. Dit beroep ziet op de afwijzing van een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 augustus 2021 afgewezen. Met het besluit van 23 maart 2022 op het bezwaar van eiseres (hierna: het bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner [naam 1] , de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en derde-partij en haar partner [naam 2] .

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 mei 2021. Dat betekent dat de Wabo van toepassing blijft.

Waarover gaat deze zaak?

4. Eiseres woont in [plaatsnaam] aan de [adres 1] . In 2017 wilde zij graag een dakterras aanleggen. De buren van huisnummer [adres 2] , derde-partij, zagen dit in eerste instantie niet zitten. Na overleg heeft eiseres haar buren in een mailbericht van 3 oktober 2017 laten weten bereid te zijn om aanpassingen te doen aan het terras omwille van de privacy van de buren. In dit bericht staat het volgende:
“We hebben een aangepaste tekening van het terras gemaakt, waarbij de afscheiding twee meter afstand houdt vanaf de daklijst aan jullie zijde alsook twee meter vanaf de daklijst aan de achterzijde. Die laatste aanpassing […] komt tegemoet aan jullie wens om ons zicht in jullie achtertuin (en op jullie terras) te beperken.”
Derde-partij heeft in een mailbericht van 6 oktober 2017 te kennen gegeven in te kunnen stemmen met een dakterras conform deze aanpassingen, wat betekent “dat dit op 2 meter van de dakrand gemeten, aan zowel de erfgrenszijde als de achterzijde zal worden gerealiseerd”. Vervolgens heeft eiseres voornoemde tekening, waarbij het terras twee meter afstand vanaf de daklijst houdt, zowel aan de zijde van de buren als aan de achterzijde, aan haar aanvraag om een omgevingsvergunning ten grondslag gelegd. Het dakterras is in overeenstemming met deze tekening vergund. Het vergunde dakterras heeft een oppervlak van 8 m2.
5. Bij een inspectie door de gemeente is geconstateerd dat het aangelegde dakterras niet in overeenstemming is met wat is vergund en afgesproken. Het gerealiseerde terras heeft een oppervlak van 12 m2 en houdt aan de achterzijde geen 2 meter afstand tot de dakrand. Eiseres heeft na deze constatering een aanvraag ingediend tot aanpassing van de eerder verleende omgevingsvergunning. Zij wil het terras graag laten zoals zij het heeft aangelegd.
6. Dit verzoek heeft verweerder afgewezen. Verweerder geeft aan dat er drie weigeringsgronden zijn, namelijk de weigeringsgronden van het eerste lid, onder a, c en d, van artikel 2.10 van de Wabo:

Onderdeel a:
Verweerder vindt het onvoldoende aannemelijk dat de constructie voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

Onderdeel c:
De aanvraag voldoet volgens verweerder niet aan het bestemmingsplan omdat de toegestane bouwhoogte wordt overschreden met 0,2 meter en omdat met deze aanvraag de cultuurhistorische waarden als beschreven in het aanwijzingsbesluit van 11 februari 2002 met de bijbehorende toelichting onvoldoende in acht worden genomen.

Onderdeel d:
Verweerder vindt dat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand.
Verweerder ziet verder geen aanleiding om van het bestemmingsplan af te wijken.
7. Omdat het tegen de afwijzing ingediende bezwaarschrift ongegrond is verklaard, is eiseres in beroep gekomen bij de rechtbank. Eiseres heeft in beroep verschillende gronden aangevoerd, die volgens haar maken dat het bestreden besluit niet juist is. De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat de door eiseres aangevoerde gronden niet slagen en dat haar beroep daarom ongegrond is. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt en dat verweerder de door haar gevraagde omgevingsvergunning mocht weigeren. Hierna bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres en legt zij uit waarom deze niet slagen.
Stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat de aanvraag niet aan het bestemmingsplan voldoet, dan wel had verweerder van het plan moeten afwijken?
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van eiseres op twee punten niet aan het bestemmingsplan voldoet: de bouwhoogte wordt overschreden en de cultuurhistorische waarden (als beschreven in het aanwijzingsbesluit van 11 februari 2002) worden onvoldoende in acht genomen.
9. Het punt van de bouwhoogte bestrijdt eiseres niet. Hiermee staat al vast dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Omdat eiseres het punt van de cultuurhistorische waarden wel bestrijdt, bespreekt de rechtbank dat punt hierna.
De cultuurhistorische waarden
10. Eiseres betoogt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom sprake zou zijn van een aantasting van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht. Zij wijst erop dat het dakterras zich aan de achterzijde van de woning bevindt, waardoor de impact van het terras beperkt is en beroept zich daarbij onder meer op het door haar ingebrachte advies van Buro Peer Peters Open Stadsplanning & Stedenbouwkundig Ontwerp (hierna: het tegenadvies) waarin de volgende conclusie staat:
“De beoogde locatie voor de bebouwing van de aanvraag is niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte en verandert het stadsgezicht niet. Het tast de beschermde cultuurhistorische waarden niet aan.”
10.1.
Partijen zijn het eens dat ter plaatse het bestemmingsplan “Vogelwijk” geldt en dat hierin voor het perceel van eiseres de enkelbestemming “Wonen” met de gebiedsaanduiding “overige zone – gemeentelijk beschermd stadsgezicht” geldt. Ingevolge artikel 22.1.1 van de bij het bestemmingsplan horende planregels betekent dit dat het perceel mede is bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht Vogelwijk, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit van 11 februari 2002. Ingevolge artikel 22.1.2 moet het bouwen plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 22.1 (dit staat in onderdeel a) en moet voorafgaand aan het bouwen advies worden ingewonnen bij de commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9, van de Monumentenverordening Den Haag of een deskundig lid van die commissie (dit staat in onderdeel c). In het aanwijzingsbesluit tot aanwijzing als beschermd stadsgezicht staat onder meer het volgende:
“Met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt beoogd de bestaande cultuurhistorische waarden van de tuinstadwijk Vogelwijk te behouden en te versterken. […] De aanwijzing is er op gericht om de waardevolle karakteristieken binnen een gebied in stand te houden en te versterken.”
10.2.
Verweerder heeft advies ingewonnen bij de Monumentencommissie. In het advies van deze commissie van 14 juli 2021 staat het volgende:
“De commissie kan niet instemmen met de wijziging ten opzichte van het door haar op 18 oktober 2017 geaccordeerde voorstel. De vergroting van het terras op de uitbouw aan de achterzijde van de woning verstoort de hoofdopzet van de woning. Deze bestaat uit een hoofdvolume, de tweelaagse uitbouw en de (nieuwe) kap. Het geaccordeerde terras was voldoende ondergeschikt aan de uitbouw en de kap. Door het terras door te trekken tot de randen van de uitbouw wordt het een opvallend onderdeel van de uitbouw. Het is geen ondergeschikte, onopvallende toevoeging meer.”
De stedenbouwkundige van de gemeente heeft in reactie op het tegenadvies aangegeven dat het bebouwingsbeeld of de cultuurhistorische waarden nergens worden beperkt tot de voorzijde of tot van de straat zichtbare onderdelen van een woning. Het bebouwingsbeeld is het geheel van bebouwingsstructuur en architectuur en daarop heeft het terras invloed. Die invloed is negatief en het terras overstemt het hoofdvolume en de uitbouw. Dit was eerder, terugliggend van de gevels van de uitbouw, niet het geval, aldus de stedenbouwkundige.
10.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nergens uit blijkt dat de cultuurhistorische waarden alleen aan de voorzijde van de woning hebben te gelden. De omstandigheid dat het dakterras zich aan de achterzijde van de woning bevindt hoefde verweerder, gelet ook op de hierboven aangehaalde adviezen, dan ook niet tot een andere conclusie te leiden en de rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
10.4.
Het betoog slaagt niet.
Afwijking van het bestemmingsplan
11. Eiseres betoogt dat zowel de stedenbouwkundige van de gemeente als verweerder bij de beoordeling of afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de vrees voor privacyschending. Die vrees kan volgens eiseres geen onderdeel uitmaken van de beoordeling, nu alleen kan worden getoetst aan de limitatieve afwijzingsgronden van artikel 2.10 van de Wabo, van welke gronden de privacy geen onderdeel uitmaakt. Bij de vraag of van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, kan alleen rekening worden gehouden met evidente privaatrechtelijke belemmeringen en daarvan is geen sprake.
Eiseres wijst erop dat het bijzonder lastig is om vanaf het dakterras in de slaapkamer van de buren te kijken. Zicht op de tuin was bij het oude ontwerp ook al mogelijk, dus dat speelt volgens haar geen rol. Zij merkt op dat de afstand van het hekwerk aan de kant van de buren nog steeds minimaal twee meter is en deels zelfs 3,20 meter, zodat de afspraken met de buren worden nageleefd. Ook wijst zij erop dat vanuit de ramen op de bovenverdieping ook zicht op de tuinen van de buren bestaat.
Tot slot wijst zij erop dat verweerder bij de afweging van belangen – met betrekking tot het al dan niet afwijken van het bestemmingsplan – ten onrechte niet is nagegaan wat haar belangen zijn en dus ook geen rekening heeft gehouden met haar belangen. Dit verdraagt zich niet met de vereiste evenredigheid, aldus eiseres.
11.1.
Voor zover een gevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, is verweerder in beginsel bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2˚, van de Wabo in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor; de zogeheten kruimelgevallenregeling) omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Verweerder heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. [1]
11.2.
Het begrip ‘goede ruimtelijke ordening’, zoals hiervoor genoemd in overweging 11.1, is niet in de wet omschreven maar omvat een weging van met de ruimtelijke ordening samenhangende belangen. Daarbij kan worden gedacht aan omstandigheden als veiligheid, bezonning en ook privacy. Anders dan eiseres lijkt te betogen is het niet zo dat privacy-aspecten alleen een rol kunnen spelen bij deze beoordeling wanneer sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
Dat er, zoals eiseres betoogt, met de aanpassing van het terras geen verdergaande inbreuk op de privacy wordt gemaakt, volgt de rechtbank niet. In het aangepaste plan wordt er aan de tuinzijde geen twee meter afstand tot de dakrand gehanteerd maar 65 centimeter. Hoewel eiseres op zitting zeer stellig was in haar standpunt dat die extra centimeters niets uitmaken voor het uitzicht, volgt de rechtbank verweerder dat dit wel degelijk het geval is.
Dat met het vergunde terras ook al zicht op de tuinen bestaat en dat er ook vanuit de ramen naar de tuinen kan worden gekeken, maakt niet dat verweerder geen rekening meer mocht houden met de gevolgen van de afwijking van het vergunde terras voor de privacy. Aan het feit dat in de oude en vergunde situatie al een inbreuk op de privacy wordt gemaakt, kan eiseres geen recht ontlenen om deze inbreuk verder te vergroten. Bovendien raakt een terras de privacy meer dan een raam, doordat een terras buiten is en op een andere manier wordt gebruikt.
Eiseres betoogt eveneens tevergeefs dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Verweerder heeft wel degelijk rekening gehouden met haar belangen, maar komt daarbij tot een andere uitkomst dan eiseres graag zou zien. Eiseres heeft op zitting duidelijk gemaakt dat zij het vergunde terras niet vindt aansluiten bij de overige bebouwing en dat zij praktische bezwaren ziet bij aanpassing van het door haar aangelegde terras naar de vergunde situatie. Dit is echter een situatie waarin eiseres zichzelf heeft gebracht door – in afwijking van de afspraken met de buren en van de aan haar verleende vergunning en zonder overleg en nieuwe aanvraag – een ander en groter terras aan te leggen. Dit mocht verweerder dan ook voor haar rekening en risico laten.
11.3.
Dit betoog slaagt niet.

Mocht verweerder afgaan op de het welstandsadvies?

12. Eiseres betoogt verder dat verweerder niet van het welstandsadvies mocht uitgaan. Dit advies bestaat uit slechts vijf zinnen en zonder fatsoenlijke toelichting kan niet om een contra-expertise worden gevraagd, aldus eiseres. Verder gaat het welstandsadvies er ten onrechte aan voorbij dat slechts sprake is van een geringe afwijking ten opzichte van wat eerder is vergund en dat de impact hiervan gering is. Eiseres meent dat verweerder zich teveel heeft laten leiden door privaatrechtelijke bezwaren van de buren.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het welstandsadvies weliswaar kort, maar niet zodanig kort dat het niet mogelijk zou zijn om daarop te reageren of om een tegenadvies te vragen. Dit blijkt ook wel: er is een tegenadvies uitgebracht. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een geringe afwijking ten opzichte van de eerder verleende omgevingsvergunning. Het verschil tussen 12 m2 en 8 m2 is niet gigantisch maar zeker niet gering. In het welstandsadvies en in de nadere reactie van de stedenbouwkundige is verder genoegzaam onderbouwd waarom niet aan de redelijke eisen van welstand is voldaan: het terras is met deze omvang niet ondergeschikt aan de overige bebouwing. Dat het dakterras is gesitueerd aan de achterzijde van de woning hoefde verweerder niet tot een andere conclusie te leiden, nu voor de achterzijde van de woning geen andere (lichtere) eisen gelden.
Eiseres heeft op zitting aangegeven dat onduidelijk is waar de precieze grens tussen wel en niet ondergeschikt ligt. Daarin heeft zij gelijk, maar dit is inherent aan welstandseisen: deze kunnen minder scherp worden begrensd dan bijvoorbeeld bouwvoorschriften. Dat een aanvrager uit de welstandcriteria niet direct kan opmaken wat wel en niet is toegestaan, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de criteria te vaag of te algemeen zijn. [2]
13. Dit betoog slaagt evenmin.

Strijd met Bouwbesluit?

14. In de gronden van haar beroep heeft eiseres verweerders tegenwerping op het punt van het Bouwbesluit niet bestreden. Voor zover zij dat op zitting alsnog heeft willen doen behoeft dit geen bespreking, omdat dit in het licht van wat hiervoor is overwogen hoe dan ook niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat sprake is van in elk geval twee van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Ook stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat hij niet van het bestemmingsplan hoefde af te wijken. Verweerder mocht de gevraagde omgevingsvergunning daarom weigeren.
16. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr.J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:157.
2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:999, ov.3.3.