ECLI:NL:RBDHA:2024:5539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/09/662673 / JE RK 24-426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2019. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de minderjarige veel onrust en onveiligheid heeft ervaren in zijn opvoedomgeving. Dit is mede veroorzaakt door spanningen en ruzies tussen volwassenen in zijn leven. De minderjarige vertoonde ongeremd gedrag, zoals bijten en schreeuwen, en was uitgevallen op school. De moeder van de minderjarige erkent de zorgen niet en vindt hulpverlening niet nodig, terwijl de vader recentelijk uit een afkickkliniek is gekomen en zich zorgen maakt over het gedrag van de minderjarige.

De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van de betrokken partijen in overweging genomen. De kinderrechter oordeelt dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, gezien de onrust in zijn opvoedomgeving en het gebrek aan hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland voor de duur van een jaar, met als doel om de ontwikkeling van de minderjarige te monitoren en de benodigde hulpverlening in te zetten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/662673 / JE RK 24-426
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen de GI,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 8 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] , een vertegenwoordiger van de Raad;
- [naam 2] , een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt toegelicht.
[minderjarige] heeft veel onrust en onveiligheid ervaren in zijn opvoedomgeving, mede door de spanningen en ruzies tussen verschillende volwassenen in zijn leven. [minderjarige] was uitgevallen op het reguliere onderwijs doordat hij onrustig en ongeremd gedrag liet zien, zoals bijten, slaan en schreeuwen. Bij de Zorgwereld is gezien dat [minderjarige] gevoelig is voor sfeer en externe prikkels. [minderjarige] is bekend met ADHD en heeft een korte spanningsboog.
De moeder erkent de zorgen niet en vindt hulpverlening daarom niet nodig, waardoor dit onvoldoende van de grond is gekomen in het vrijwillig kader. [minderjarige] is aangemeld voor diagnostisch onderzoek bij PEP-junior, maar dit heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden. Hierdoor is het nog onvoldoende duidelijk waar het zorgelijke gedrag van [minderjarige] vandaan komt en wat het in standhoudt. Het is positief dat [minderjarige] sinds kort weer naar school gaat en een goede start heeft gemaakt, maar dit is nog erg pril. Het is van belang dat er zicht komt op de schoolgang van [minderjarige] en dat dit gemonitord wordt zodat het ook goed blijft gaan. Een ondertoezichtstelling is nodig om te onderzoeken waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en welke hulpverlening er nodig is en om deze hulpverlening vervolgens in te kunnen zetten en te monitoren. Gelet op de zorgen en de houding van de moeder tegenover de hulpverlening is de duur van een jaar daarvoor nodig.

4.De standpunten

4.1.
De GI onderschrijft het verzoek van de Raad. Een jeugdbeschermer kan samen met de ouders kijken naar de zorgen die er zijn en op welke manier die weggenomen kunnen worden. Het is van belang dat er een goede samenwerking komt.
4.2.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat de moeder zich niet kan vinden in de zorgen van de Raad. [minderjarige] gaat sinds 29 januari jl. weer naar een reguliere basisschool en dit verloopt positief. Hierdoor is er ook zicht op hoe het met [minderjarige] gaat. De moeder erkent dat [minderjarige] in het verleden veel heeft meegemaakt en staat in dat kader open voor hulpverlening voor [minderjarige] en zichzelf. De moeder betwist dat [minderjarige] getuige zou zijn geweest van ruzies tussen volwassenen en dat hij ongepast gedrag laat zien. Het gaat goed met [minderjarige] en hij laat geen ongepast gedrag zien, ook niet op school, waardoor er geen concrete zorgen zijn. De moeder acht een onderzoek bij PEP-junior daarom ook niet nodig. In het geval dat er wel concrete zorgen zijn zal de moeder zelf de benodigde hulpverlening inschakelen. De moeder heeft dat eerder ook gedaan ten aanzien van de logopedist voor [minderjarige] . De moeder vindt het ook van belang dat [minderjarige] contact heeft met de vader en zal dit ook niet afhouden. De moeder verzoekt primair om het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen, omdat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] en een ondertoezichtstelling geen meerwaarde zal hebben. Subsidiair verzoekt de moeder om de ondertoezichtstelling voor zes maanden toe te wijzen zodat er diagnostisch onderzoek kan worden gedaan en daarna verder gekeken kan worden of er hulpverlening nodig is.
4.3.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij recent terug is uit de afkickkliniek in Zuid-Afrika en zijn opname positief heeft afgerond. De vader volgt nu een na-traject waarbij hij in een safehouse verblijft. Hier wordt hij regelmatig gecontroleerd op drugsgebruik en volgt hij therapie. De afgelopen periode is de vader door zijn opname niet in staat geweest om er voor [minderjarige] te kunnen zijn en verbleef [minderjarige] in de weekenden bij de opa en oma vaderszijde. Nu de vader terug is ziet hij [minderjarige] als die bij de opa en oma vaderszijde verblijft. De vader herkent niet dat [minderjarige] getuige is geweest van spanningen of ruzies tussen de ouders, maar maakt zich wel zorgen over een aantal feiten in het rapport van de Raad en dat [minderjarige] de laatste tijd meer teruggetrokken lijkt in zijn gedrag. De nieuwe basisschool heeft aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] en dat hij baat heeft bij structuur.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn als volgt. [minderjarige] heeft veel onrust en wisselingen meegemaakt in zijn opvoedomgeving en heeft lange tijd onvoorspelbaar en ongeremd gedrag laten zien, waaronder bijten, slaan, schreeuwen en het maken van vreemde geluiden. [minderjarige] was hierdoor uitgevallen bij Cardea en ook op school, waardoor er geen zicht meer was op de ontwikkeling van [minderjarige] en hij ook geen hulp of ondersteuning kreeg. Het is positief dat [minderjarige] sinds kort weer naar school gaat, maar deze ontwikkeling is nog pril en het is van belang dat de schoolgang goed gemonitord wordt om een nieuwe faalervaring te voorkomen.
De moeder herkent de zorgen onvoldoende en er is sprake van een patroon van afhouden en wantrouwen richting de hulpverlening, waardoor het diagnostisch onderzoek door PEP-junior nog niet van de grond is gekomen. Hierdoor is het nog onvoldoende duidelijk waar het zorgelijke gedrag van [minderjarige] vandaan komt en welke invloed de spanningen en wisselingen in zijn opvoedomgeving op hem hebben gehad. Het PEP-junior onderzoek dient zonder verdere onnodige vertraging plaats te vinden. Ook de prille start op school dient gemonitord te worden om te voorkomen dat het op school weer mis gaat en [minderjarige] een negatieve ervaring heeft in zijn schoolgang, zoals eerder door zijn gedrag.
De kinderrechter acht het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk om zicht te kunnen houden op de ontwikkeling en schoolgang van [minderjarige] , diagnostisch onderzoek te kunnen doen naar zijn gedrag en indien nodig hulpverlening in te kunnen zetten. Ook is het van belang dat samen met de ouders gekeken wordt hoe de onrust in de opvoedomgeving van [minderjarige] kan worden weggenomen en hoe de vader zijn opvoedrol weer goed kan oppakken, nu hij naar eigen zeggen clean is en weer beschikbaar voor [minderjarige] . Gelet op de zorgen die er zijn en de stappen die nog moeten worden gezet acht de kinderrechter de duur van een jaar daarvoor nodig.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 27 maart 2024 tot 27 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 9 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.