Op 3 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, met als doel om samen met de opvoeders en de minderjarige te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een veilige en passende omgeving waarin zij een opleiding kan volgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige kwetsbaar is en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling, vooral met betrekking tot haar schoolgang. De Raad verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder zonder gezag, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De minderjarige verblijft momenteel deels bij haar moeder en deels bij haar oma en opa moederszijde, en er zijn goede afspraken tussen de opvoeders. De kinderrechter oordeelde dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig is, omdat de minderjarige niet structureel meer bij de moeder verblijft zonder gezag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.