ECLI:NL:RBDHA:2024:5534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
SGR 22/2918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van lasten onder dwangsom opgelegd voor overtredingen van het bestemmingsplan met betrekking tot een garage en aanbouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen twee aan hem opgelegde lasten onder dwangsom beoordeeld. Eiser, wonende aan de [adres] te [plaats], had in 2011 een vergunning verkregen voor de bouw van een garage/berging van 29,8 m². Echter, tijdens een controle op 29 juli 2021 werd geconstateerd dat de garage/berging was vergroot tot 50 m² en dat er een aanbouw van ongeveer 103 m² was gerealiseerd zonder de benodigde vergunning. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, legde eiser twee lasten onder dwangsom op, omdat deze bouwwerken in strijd waren met het geldende bestemmingsplan.

Eiser erkent de vergroting van de garage/berging, maar is bereid om een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen om deze te legaliseren. Hij betoogt verder dat de aanbouw in strijd is met de bestemming "Agrarisch", maar dat hem is toegezegd dat zijn perceel een woonbestemming zou krijgen. De rechtbank oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning was ingediend ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat de opgelegde lasten onder dwangsom terecht zijn opgelegd, omdat de bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er tijdens een raadsvergadering een misverstand is ontstaan over de bestemmingswijziging van het perceel van eiser. De rechtbank oordeelt dat de raadscommissie niet heeft ingestemd met de wijziging van de bestemming naar "Wonen" voor het gehele perceel, en dat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: R.M. Klerks).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats 2]
(gemachtigde: F. Hoogkamer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen twee aan hem opgelegde lasten onder dwangsom.
1.1.
In het besluit van 2 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de lasten onder dwangsom aan eiser opgelegd. In het besluit van 8 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn broer [naam 1], via videoverbinding en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam 2].

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser woont aan de [adres] te [plaats]. Hij heeft in 2011 een vergunning gekregen voor de bouw van een garage/berging van 29,8 m².
2.1.
Een toezichthouder van verweerder heeft op 29 juli 2021 een controle uitgevoerd op het perceel van eiser. Hij heeft daar geconstateerd dat de garage/berging een oppervlakte heeft van 50 m². De toezichthouder heeft verder geconstateerd dat aan de garage/berging een aanbouw is gebouwd. De aanbouw heeft een oppervlakte van ongeveer 103 m².
2.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van twee overtredingen door eiser. Ten eerste is de garage/berging met ongeveer 20 m² vergroot ten opzichte van de verleende vergunning. Deze vergroting is in strijd met het geldende bestemmingsplan (overtreding 1). Ten tweede is de aanbouw gebouwd in strijd met het bestemmingsplan zonder dat hiervoor een vergunning is verleend (overtreding 2). Verweerder heeft eiser daarom twee lasten onder dwangsom opgelegd. Eiser moet de garage/berging in overeenstemming brengen met de in 2011 verleende vergunning en eiser moet de aanbouw verwijderen en verwijderd houden. Hij moet dit doen voor 4 mei 2022. Als hij dit niet doet dan verbeurt hij een dwangsom van € 10.000 voor overtreding 1 en een dwangsom van €25.000 voor overtreding 2.
Het beroep
3. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Eiser erkent dat hij een overtreding heeft begaan door de garage/berging in afwijking van de vergunning met ongeveer 20 m² te vergroten. Hij is echter bereid om alsnog een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen om dit te legaliseren. Eiser voert verder aan dat de aanbouw weliswaar in strijd is met de geldende bestemming “Agrarisch”, maar dat hem is toegezegd dat zijn hele perceel een woonbestemming zou krijgen. Eiser wijst in dit verband op de raadsvergadering van 7 januari 2016 over het vaststellen van het bestemmingsplan. Hij heeft op deze raadsvergadering ingesproken en gevraagd om zijn hele perceel een woonbestemming te geven. Volgens eiser is tijdens deze raadsvergadering gezegd dat hiermee werd ingestemd. Vervolgens is ten onrechte de woonbestemming niet in het bestemmingsplan opgenomen. Als de woonbestemming wel aan het hele perceel was toegekend dan had eiser de aanbouw zonder een vergunning mogen bouwen op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Eiser voert verder aan dat voor zover niet wordt voldaan aan de voorschriften van dit artikel hij bereid is om aanpassingen te doen om alle bezwaren weg te nemen. In de eindsituatie zal sprake zijn van maximaal 150 m² aan bijbehorende bouwwerken op zijn perceel. Eiser wijst er in dit verband op dat zijn buren op het perceel Rijndijk 253 ook 150 m² aan bijbehorende bouwwerken hebben gebouwd. Verder is verweerder er ten onrechte vanuit gegaan dat de garage/berging en de aanbouw zijn gebouwd bij een rijksmonumentaal gebouw.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
4.1.
Bij besluit van 2 december 2021 heeft het college aan eiser de lasten onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bor, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.

Beoordeling door de rechtbank

5. Het perceel van eiser valt binnen het bestemmingsplan “Van Rijksweg 11 tot Rijn”. Op grond van dit bestemmingsplan heeft een deel van het perceel de bestemming “Wonen” en een deel de bestemming “Agrarisch”. Vast staat dat de garage/berging en de aanbouw zijn gebouwd op het deel van het perceel met de bestemming “Agrarisch”. In artikel 3.2.1 van de planregels staat dat bouwwerken binnen deze bestemming alleen binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd.
Overtreding 1
6. De rechtbank stelt vast dat de vergroting van de garage/berging ligt buiten het bouwvlak. Dit betekent dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Eiser ontkent ook niet dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan en hij hiervoor geen omgevingsvergunning heeft gekregen. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een overtreding.
6.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat.
6.2.
Dat eiser bereid is om een aanvraag om een omgevingsvergunning te doen om de vergroting van de garage/berging alsnog vergund te krijgen is onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Voor legalisatie is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, volgt dat voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie in dat geval ten minste is vereist dat een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning is ingediend. [1] Eiser had ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen aanvraag ingediend. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen omstandigheid was om van handhaving af te zien.
Overtreding 2
7. De rechtbank stelt vast dat de aanbouw niet ligt binnen een bouwvlak. Dit betekent dat deze is gebouwd in strijd met het bestemmingsplan. Eiser heeft ter zitting erkend dat als moet worden uitgegaan van de bestemming “Agrarisch” de aanbouw inderdaad in strijd is met het bestemmingsplan en hij daarvoor geen omgevingsvergunning heeft gekregen.
7.1.
Eiser voert echter aan dat niet moet worden uitgegaan van de bestemming “Agrarisch”, maar van de bestemming “Wonen” voor zijn hele perceel. Dat zou zijn toegezegd tijdens de raadsvergadering van 7 januari 2016. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.2.
De rechtbank heeft tijdens de zitting met partijen de geluidsopname van de raadsvergadering van 7 januari 2016 beluisterd. Op deze opname is te horen dat eiser vanaf minuut 18:27 tot minuut 21:59 inspreekt. De rechtbank heeft met partijen tijdens de zitting vastgesteld dat te horen is dat eiser vraagt om zijn hele perceel als “Wonen” te bestemmen. Het gesprek met eiser gaat daarbij ook over de garage/berging die ligt binnen de bestemming “Agrarisch”. Op de opname is de reactie van de raadscommissie op de inspraak van eiser te horen vanaf minuut 43:20 tot minuut 46:53. Deze reactie begint als volgt:
“Ten aanzien van eiser. Ook voor eiser geldt dat er geen zienswijze is ingediend. En eiser op het laatste moment nog gereageerd heeft van: “Let op mijn garage staat niet op de verbeelding”. Er is nog een mogelijkheid om het te corrigeren. Maar daar moet de raad natuurlijk wel mee instemmen.”
Op 44:46 wordt gezegd:
“Zullen we aan de commissie vragen of dit gecorrigeerd moet worden?”
Vervolgens wordt op minuut 45:52 gezegd:
“Dan eiser corrigeren. Kan de commissie daarmee instemmen? Daar kan de commissie ook mee instemmen.”
7.3.
De rechtbank stelt op basis van de geluidsopname vast dat er een spraakverwarring is ontstaan tijdens de raadsvergadering. Eiser heeft gevraagd om het hele perceel als “Wonen” te bestemmen, maar die vraag is door de raadscommissie niet goed begrepen. In de reactie is immers te horen dat de raadscommissie het verzoek heeft opgevat als een verzoek op de garage/berging die in 2011 is vergund op de juiste wijze op de verbeelding op te nemen. Daarmee heeft de raadscommissie ingestemd. De raadscommissie heeft er dus niet mee ingestemd om het hele perceel de bestemming “Wonen” te geven.
7.4.
De rechtbank begrijpt dat het voor eiser vervelend is dat hij verkeerd is begrepen tijdens de raadsvergadering. Echter, dat maakt niet dat kan worden gesproken van een toezegging om zijn hele perceel te bestemmen als “Wonen”. Evenmin betekent dit dat er in deze procedure vanuit moet worden gegaan dat de geldende agrarische bestemming onjuist is. Eiser had na de definitieve vaststelling van het bestemmingsplan “Van Rijksweg 11 tot Rijn” kunnen zien dat zijn verzoek om het hele perceel te bestemmen als “Wonen” niet goed was verwerkt. Hij had dan vervolgens beroep kunnen instellen tegen het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan. Dit heeft hij echter niet gedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden om er voor deze procedure vanuit te gaan dat het perceel de bestemming “Wonen” heeft of had moeten hebben en de aanbouw om die reden zonder vergunning had mogen worden gebouwd. Dit betekent dat verweerder er terecht vanuit is gegaan dat de aanbouw ligt binnen de bestemming “Agrarisch” en dat sprake is van een overtreding.
7.5.
De andere gronden die eiser aanvoert leiden niet tot een ander oordeel. Wat betreft het betoog van eiser dat niet is gebouwd bij een rijksmonumentaal gebouw geldt dat verweerder hem dit ook niet verwijt. De lasten onder dwangsom zijn opgelegd vanwege bouwen in strijd met het bestemmingsplan, niet vanwege bouwen aan een rijksmonument. Dat eiser bereid is om aanpassingen te doen zodat hij voldoet aan de voorschriften van artikel 2, derde lid, van bijlage II, bij het Bor kan hem ook niet helpen. Dit artikel maakt bouwen zonder vergunning mogelijk in het achtererfgebied, maar het deel van het perceel waar de aanbouw staat kan vanwege de agrarische bestemming in juridisch opzicht niet worden gezien als achtererf bij de woning. [2] Dat de buren van eiser op het perceel Rijndijk 253 wel 150 m² aan bijbehorende bouwwerken hebben gebouwd, betekent ten slotte niet dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het perceel van de buren heeft in het bestemmingsplan volledig de bestemming “Wonen” en niet gedeeltelijk de bestemming “Agrarisch” zoals het perceel van eiser. Dit maakt dat de buren andere bouwmogelijkheden hebben dan eiser. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake.
Afspraken over begunstigingstermijn
8. De rechtbank stelt vast dat partijen tijdens de zitting afspraken hebben gemaakt over het alsnog indienen van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de vergroting van de garage/berging en voor de bouw van de aanbouw. Eiser heeft toegezegd dat hij binnen 4 weken deze aanvragen zal doen. Verweerder heeft daarna toegezegd dat de begunstigingstermijn om aan de opgelegde lasten onder dwangsom te voldoen in dat geval zal worden verlengd tot 4 weken nadat op de aanvragen van eiser is beslist.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3723.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017: ECLI:NL:RVS:2017:1481.