In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen twee aan hem opgelegde lasten onder dwangsom beoordeeld. Eiser, wonende aan de [adres] te [plaats], had in 2011 een vergunning verkregen voor de bouw van een garage/berging van 29,8 m². Echter, tijdens een controle op 29 juli 2021 werd geconstateerd dat de garage/berging was vergroot tot 50 m² en dat er een aanbouw van ongeveer 103 m² was gerealiseerd zonder de benodigde vergunning. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, legde eiser twee lasten onder dwangsom op, omdat deze bouwwerken in strijd waren met het geldende bestemmingsplan.
Eiser erkent de vergroting van de garage/berging, maar is bereid om een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen om deze te legaliseren. Hij betoogt verder dat de aanbouw in strijd is met de bestemming "Agrarisch", maar dat hem is toegezegd dat zijn perceel een woonbestemming zou krijgen. De rechtbank oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning was ingediend ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat de opgelegde lasten onder dwangsom terecht zijn opgelegd, omdat de bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er tijdens een raadsvergadering een misverstand is ontstaan over de bestemmingswijziging van het perceel van eiser. De rechtbank oordeelt dat de raadscommissie niet heeft ingestemd met de wijziging van de bestemming naar "Wonen" voor het gehele perceel, en dat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.