ECLI:NL:RBDHA:2024:5529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
NL24.4312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van geloofwaardigheid en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 8 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend, die op 5 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 7 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Eiser stelde dat hij in 2016 betrokken was bij een auto-ongeluk en sindsdien bedreigd werd door de broers van de eigenaar van de auto, wat hem deed vrezen voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Algerije. De staatssecretaris achtte de asielaanvraag ongegrond, omdat de geloofwaardigheid van eisers verklaringen in twijfel werd getrokken. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden van zijn detentie en er ontbraken documenten ter ondersteuning van zijn claims. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4312

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De gemachtigde van eiser en eiser zijn, na voorafgaande berichtgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 8 augustus 2023 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in 2016 bij een auto- ongeluk betrokken is geweest in de stad Clief. Deze auto, die door eiser werd bestuurd, was van een vriend van eiser en is vervolgens stuk gegaan. Eiser heeft voor de rechtbank moeten verschijnen en is veroordeeld tot betaling van een administratieve boete. De broers van deze vriend hebben eiser na afloop van die gerechtelijke procedure verplicht de schade aan de auto te vergoeden aan hen. Dit kon eiser op dat moment niet betalen. De broers hebben zich vervolgens, toen eiser zijn land van herkomst eind 2020 verlaten had, meermaals dreigend tot de broer van eiser gewend voor de betaling. Op aandringen van deze broer heeft eiser vanuit Frankrijk een betalingsregeling getroffen met de broers van zijn vriend. Eisers broer heeft aangifte bij de politie gedaan tegen de broers vanwege naar hem geuite bedreigingen. Eiser vreest bij terugkeer naar Algerije dat de broers wraak zullen nemen op hem wegens het niet-betalen van de schade aan de auto. Daarnaast is eiser opgepakt, gedetineerd en mishandeld door de Gendarmerie. Eiser vreest dat hij opnieuw zal worden gedetineerd bij terugkeer.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook acht verweerder het geloofwaardig dat eiser in een geleende auto van een vriend betrokken was bij een ongeluk. Verweerder vindt echter niet geloofwaardig dat eiser vervolgens problemen heeft gekregen met de broers van de vriend waarvan hij de auto had geleend. Verweerder werpt eiser tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de redenen van zijn detentie. In het nader gehoor heeft eiser immers verklaard te zijn aangehouden door de Gendarmerie omdat hij werd verdacht van het stelen van goud en geld. In de correcties en aanvullingen heeft eiser echter aangegeven te zijn gedetineerd als gevolg van een aangifte van de broers van de eigenaar van de auto. Volgens verweerder doet deze tegenstrijdigheid afbreuk aan de geloofwaardigheid van de detentie. Bovendien heeft eiser geen documenten overgelegd die zijn detentie ondersteunen. Volgens verweerder is het geloofwaardig geachte element niet te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. [2] Daarnaast is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade. [3]
4. Eiser voert daartegen aan dat verweerder de problemen met de broers van de vriend waarvan hij de auto had geleend ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht wegens tijdsverloop tussen het ongeluk en de problemen met de broers. De gerechtelijke procedures in Algerije duren immers lang. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de reden van zijn detentie. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor vermeld dat hij heeft vastgezeten als gevolg van het feit dat hij de schadevergoeding aan de broers niet had betaald. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze correcties en aanvullingen. Hij verwijst hierbij naar artikel 17, lid 3, van de Procedurerichtlijn. [4] Voorts is de situatie in detentie in Algerije in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dit blijkt uit de informatie die verweerder op 11 juni 2021 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Tot slot kunnen de Algerijnse autoriteiten eiser niet adequaat beschermen tegen de problemen met de broers. Dit blijkt ook uit de informatie die verweerder aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Wat in de gronden van beroep is aangevoerd kan niet leiden tot een geslaagd beroep. Het is immers aan eiser om zijn stellingen aannemelijk te maken middels zijn verklaringen en documenten en hierin is hij niet geslaagd.
6. Verweerder heeft de gestelde problemen met de broers van eisers vriend niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte onaannemelijk geacht dat de broers pas vier jaar na het ongeluk verhaal zijn komen halen en hebben aangedrongen op het betalen van de schade, overigens nadat eiser al uit Algerije was vertrokken en zich in Frankrijk bevond. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de broers hem vier jaar later nog zouden bedreigen. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Daarbij is ook van belang dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard in bezit te zijn van documenten met betrekking tot de boete, de rechtbankzitting, de betalingsregeling en de aangifte. Verweerder mag van een vreemdeling verwachten dat hij zijn asielrelaas met documenten staaft en dat hij, als deze documenten ontbreken, daarvoor een bevredigende verklaring geeft. Nu eiser deze documenten niet heeft overgelegd en daar geen verklaring voor heeft gegeven, heeft verweerder dit aan eiser kunnen tegenwerpen. Bovendien doet de omstandigheid dat eiser meer dan twee jaar in Europa heeft verbleven voordat hij -in Nederland- asiel heeft aangevraagd, verder afbreuk aan de gestelde noodzaak van de door hem gevraagde bescherming.
7. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de oorzaak van zijn detentie. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij door de Gendarmerie is aangehouden en vastgezet omdat hij ervan werd verdacht goud en geld te hebben gestolen. [5] In de correcties en aanvullingen stelt eiser anderzijds dat hij is gedetineerd als gevolg van een aangifte van de broers van de eigenaar van de auto. Uit artikel 17 van de Procedurerichtlijn volgt weliswaar dat aan eiser de mogelijkheid moet worden geboden om correcties en aanvullingen in te dienen, maar deze mogelijkheid is niet bedoeld om de gehoren inhoudelijk aan te vullen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021 volgt dat verweerder niet zonder meer wijzigingen of aanvullingen die naar voren worden gebracht in de correcties en aanvullingen hoeft over te nemen. Verweerder hoeft dit alleen te doen als eiser een deugdelijke verklaring geeft voor het feit dat hij essentiële punten van zijn asielrelaas pas in de correcties en aanvullingen naar voren heeft gebracht. [6]
8. Nu verweerder de mogelijkheid aan eiser heeft geboden om correcties en aanvullingen in te dienen, maar de correctie van het nader gehoor lijnrecht tegenover zijn eerdere verklaringen staat en eiser hier geen deugdelijke reden voor heeft gegeven, heeft verweerder de correctie niet hoeven te betrekken bij zijn beoordeling. Daarbij komt nog dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat hij gedetineerd is geweest en dat hij als gevolg daarvan psychische en fysieke schade heeft opgelopen.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte eisers asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
10. Tot slot, nu de problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht, wordt eiser ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij bescherming tegen de broers behoeft. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het in beginsel mogelijk is om bij problemen bescherming te krijgen van de Algerijnse autoriteiten en eiser heeft niet onderbouwd waarom dat dit in zijn geval niet kan. Eiser heeft immers verklaard dat zijn broer aangifte heeft gedaan nadat hij was lastiggevallen door de broers. Het gevolg hiervan was dat de politie ervoor heeft gezorgd dat zowel eiser als zijn broer niet meer lastiggevallen mochten worden. Bovendien is ook niet gebleken van verdere bedreigingen van dusdanige aard dat er een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico voor ernstige schade is gebleken. Daarnaast heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat de brief aan de Tweede Kamer gaat over het niet langer aanmerken van Algerije als een veilig land van herkomst. Daardoor is het voor verweerder niet meer mogelijk om die aanvragen als kennelijk ongegrond af te doen. Nu dit in deze zaak ook niet is gedaan, is het bestreden besluit in lijn met de brief aan de Tweede Kamer.
11. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij vindt dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat eiser bij terugkeer naar Algerije geen reëel risico loopt op ernstige schade.
12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. De termijn voor hoger beroep is niet één week, maar vier weken, omdat het bestreden besluit niet is bekendgemaakt binnen de termijn die geldt voor de algemene asielprocedure. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
3.In de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.Richtlijn 2013/32/EU.
5.Verslag nader gehoor van 4 januari 2024, pagina 12.