ECLI:NL:RBDHA:2024:5520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
09/244067-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval met diefstal en afpersing in vereniging

Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2006, die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval op 23 september 2023 in ’s-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en afpersing in vereniging. Tijdens de overval drongen de verdachte en medeverdachten de woning binnen met bivakmutsen en gebruikten zij een taser om de slachtoffers, [naam 1] en [naam 2], te bedreigen en te dwingen hun pinpassen en pincode af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als medepleger van de feiten kan worden aangemerkt, gezien zijn actieve rol en betrokkenheid bij de overval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van deskundigen over zijn psychische toestand. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed heeft gehad op de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/244067-23
Datum uitspraak: 18 april 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte] (hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in [jeugdinrichting] in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 9 januari 2024 (pro forma) en 4 april 2024 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.P. Tuinenburg en de advocaat van de verdachte is mr. H.W. van Eeuwijk te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 23 september 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met bivakmutsen op de woning van die [naam 1] en [naam 2] te betreden en/of
- een taser vast te houden en deze te tonen en/of (vervolgens)
- te zeggen dat zij geld kwamen halen en/of dat zij de pinpassen wilden hebben en/of
- met de taser een stroomstoot tegen de knie van [naam 2] te geven en/of
- te zeggen dat ze hen weer zouden taseren als ze niet zouden blijven zitten en/of (vervolgens)
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 1] te geven en/of
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 2] te geven en/of
- te zeggen dat ze nu de pincode van de pinpas moesten geven en dat ze hen anders zouden steken, waarbij een mes werd getoond en/of
- die [naam 2] meerdere keren te slaan;
2. hij op of omstreeks 23 september 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam 2] en/of een derde toebehoorde(n) door
- met bivakmutsen op de woning van die [naam 1] en [naam 2] te betreden en/of
- een taser vast te houden en deze te tonen en/of (vervolgens)
- te zeggen dat zij geld kwamen halen en/of dat zij de pinpassen wilden hebben en/of
- met de taser een stroomstoot tegen de knie van [naam 2] te geven en/of
- te zeggen dat ze hen weer zouden taseren als ze niet zouden blijven zitten en/of (vervolgens)
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 1] te geven en/of
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 2] te geven en/of
- te zeggen dat ze nu de pincode van de pinpas moesten geven en dat ze hen anders
zouden steken, waarbij een mes werd getoond en/of
- die [naam 2] meerdere keren te slaan;
3. hij op of omstreeks 23 september 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het gebruik van een gestolen pinpas.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 23 september 2023 heeft in Den Haag een gewelddadige woningoverval plaatsgevonden. De aangevers R. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en zijn vriendin [naam 1] (hierna: [naam 1] ) verklaarden bij de politie dat die avond drie mannen via het balkon de woning van [naam 1] waren binnengedrongen. De drie mannen hadden onder andere tasers bij zich en waren op zoek naar geld en naar de zoon van [naam 1] . Uiteindelijk wisten de drie mannen de pinpas en pincode van [naam 2] en de pinpas van [naam 1] te bemachtigen. Na de overval zag [naam 2] dat er geld van zijn rekening was gepind. Volgens de zoon van [naam 1] zou hij voorafgaand aan de overval zijn gedwongen geld over te maken aan de verdachten Fränkel en Asarfi. De zoon van [naam 1] zou ongeveer € 2.500,- hebben overgemaakt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de woningoverval en bij het pinnen met de gestolen pinpas van aangever.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 3
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023299197, van de politie eenheid Den Haag, district Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 463). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 23 september 2023 (p. 42-46);
het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 23 september 2023 (p. 47-49);
het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 8 november 2023
(p. 421-427);
4. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 april 2024;
5. het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 23 oktober 2023 (p. 431-434);
6. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 september 2023 (p. 53-55);
7. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 september 2023 (p. 76-80).
3.5
Bewijsoverweging feiten 1 en 2
Medeplegen
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en het medeplegen van afpersing.
Voor bewezenverklaring van medeplegen is – volgens vaste jurisprudentie – vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een ander of anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de beoordeling of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en
het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan deze vereisten is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld. Ook kan de procesopstelling van de verdachte daarbij een rol spelen.
De rechtbank heeft onder meer het volgende vastgesteld. Alle drie de verdachten hebben bekend betrokken te zijn geweest bij de woningoverval. De verdachte heeft alleen over zichzelf verklaard. Hij heeft maar weinig concreets over handelingen van de andere verdachten verklaard. Wat vast staat is dat één van de verdachten het plan bedacht om de woning te overvallen. De twee andere verdachten zijn hierin meegegaan. Daarnaast is de uitvoering van het plan van tevoren besproken. De verdachten wisten dat ze geld gingen halen. Ze zijn samen de woning ingeklommen via het balkon. Ze hebben alle drie hun gezichten bedekt, onder andere met bivakmutsen. Ook hebben ze wapens meegenomen. In de woning zijn de slachtoffers getaserd, [naam 2] is geslagen en aan [naam 1] is een mes getoond. Er is op verschillende manieren, ook door de verdachte, aan de twee slachtoffers duidelijk gemaakt dat ze geld moesten geven. Er werd geschreeuwd tegen de slachtoffers. Ze werden gedwongen op de bank te blijven zitten en moesten hun pinpas en pincode afgeven. Bij [naam 1] is de telefoon afgepakt en is de pinpas uit haar telefoonhoesje gehaald. [naam 2] heeft zijn pinpas en pincode afgegeven nadat hij meerdere keren in zijn gezicht is geslagen en omdat het mes werd getoond. De verdachte is bij dit alles vanaf het begin tot het einde aanwezig en betrokken geweest.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de feiten 1 en 2 kan worden aangemerkt. Het is – gegeven de hierboven geschetste omstandigheden - niet relevant welke specifieke bijdrage de verdachte heeft geleverd aan het geheel. Het accent ligt bij medeplegen immers met name op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Er is in dit geval duidelijk sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van een tevoren gemaakt plan. Niet is gebleken dat de verdachte zich heeft teruggetrokken op het moment dat het geweld werd toegebracht. De verdachte heeft ook geen concrete verklaring afgelegd, die ertoe zou moeten leiden dat de rechtbank tot een andere weging van zijn aandeel zou moeten komen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 23 september 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen een pinpas en een telefoon, die geheel aan [naam 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 1] en [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- met bivakmutsen op de woning van die [naam 1] en [naam 2] te betreden en
- een taser vast te houden en deze te tonen en vervolgens
- te zeggen dat zij geld kwamen halen en dat zij de pinpassen wilden hebben en
- met de taser een stroomstoot tegen de knie van [naam 2] te geven en
- te zeggen dat ze hen weer zouden taseren als ze niet zouden blijven zitten en vervolgens
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 1] te geven en
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 2] te geven en
- te zeggen dat ze nu de pincode van de pinpas moesten geven en dat ze hen anders zouden steken, waarbij een mes werd getoond en
- die [naam 2] meerdere keren te slaan;
2. hij op 23 september 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een pinpas die geheel aan die [naam 2] toebehoorde door
- met bivakmutsen op de woning van die [naam 1] en [naam 2] te betreden en
- een taser vast te houden en deze te tonen en vervolgens
- te zeggen dat zij geld kwamen halen en dat zij de pinpassen wilden hebben en
- met de taser een stroomstoot tegen de knie van [naam 2] te geven en
- te zeggen dat ze hen weer zouden taseren als ze niet zouden blijven zitten en vervolgens
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 1] te geven en
- met de taser een stroomstoot tegen [naam 2] te geven en
- te zeggen dat ze nu de pincode van de pinpas moesten geven en dat ze hen anders zouden steken, waarbij een mes werd getoond en
- die [naam 2] meerdere keren te slaan;
3. hij op 23 september 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen geldbedragen die geheel aan [naam 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het gebruik van een gestolen pinpas.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Hij heeft daarnaast gevorderd om aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voorwaardelijk op te leggen, met daarbij een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarden betreffende het alcoholverbod, de elektronische controle en het contact met een buddy. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de strafeis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Op 23 september 2023 heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. De verdachten zijn de woning van [naam 1] binnengedrongen via het balkon. Zij waren op zoek naar de zoon van [naam 1] , omdat hij schulden bij de verdachten zou hebben. In de woning troffen zij [naam 1] en [naam 2] aan. Zij zijn bedreigd met een mes. Ook hebben de verdachten [naam 2] meerdere keren geslagen. [naam 1] en [naam 2] zijn
daarnaast bewerkt met een taser. Uit angst heeft [naam 2] uiteindelijk zijn pinpas met pincode aan de verdachten gegeven. Met deze pinpas hebben de verdachten vervolgens meerdere pintransacties verricht.
Door op deze manier te handelen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van anderen. Ook heeft de verdachte hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. De rechtbank overweegt dat het voor [naam 2] en [naam 1] een zeer traumatische ervaring moet zijn geweest dat zij op deze wijze zijn overvallen in hun woning, waar zij zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsdelicten daarvan nog gedurende lange tijd de (psychisch) nadelige effecten kunnen ondervinden. Daarnaast worden door dergelijke ernstige feiten de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. De rechtbank rekent dit alles de verdachte ernstig aan.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is sprake van eendaadse samenloop, nu de gedragingen een samenhangend feitencomplex opleveren dat zich in dezelfde tijdsperiode en op dezelfde plaats heeft afgespeeld, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 maart 2024. De verdachte is in juni 2023 veroordeeld voor een geweldsdelict (bedreiging met een mes). Daarmee zal de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening houden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van 23 en 27 februari 2024, opgesteld door drs. R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog en G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater. Hieruit volgt – kort samengevat – dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis (ASS), een normoverschrijdende gedragsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een ouder-kind-relatieprobleem.
In aanvulling hierop heeft de psycholoog vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Volgens de psychiater is het waarschijnlijk dat de stoornissen de gedragskeuzes van de verdachte hebben beïnvloed en bepaald ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde. Daarom wordt geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog heeft zich, gelet op de proceshouding van de verdachte, onthouden van het geven van een advies over de mate van toerekenbaarheid. Het risico op toekomstig gewelddadig of crimineel gedrag wordt hoog ingeschat. De verdachte is zeer beïnvloedbaar en beschikt in onvoldoende mate over adequate regulatie van zijn emoties en (agressieve) impulsen. Zijn gewetensfuncties functioneren niet voldoende. Hij overziet de gevolgen van zijn ongewenst (agressieve) gedrag onvoldoende. Het advies van beide deskundigen is om behandeling en begeleiding in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als doel een positieve beïnvloeding van de persoonlijkheidsontwikkeling en vermindering van het hoge recidiverisico.
De rechtbank volgt de conclusie van de psychiater voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van 27 maart 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M. van der Bom op de terechtzitting van 4 april 2024 is gegeven. Deze rapportage ziet op de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De Raad onderschrijft de adviezen voortvloeiend uit de Pro Justitia-rapportages en acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden noodzakelijk. De Raad heeft zorgen op alle leefgebieden. De verdachte liet zich tot de plaatsing in de Hartelborgt moeilijk tot niet aansturen, kwam afspraken onvoldoende na en liet zelfbepalend gedrag zien. Ook zijn er zorgen rondom zijn scholing, werk, drugsgebruik en antisociale contacten. Eerdere hulpverlening sinds 2018 is niet succesvol afgerond vanwege een gebrek aan motivatie bij de verdachte. Ook de inzet van een jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling heeft hier nog geen positieve wending aan kunnen geven. Er is een strak en gedwongen kader noodzakelijk om de zorgen te verminderen. Gezien de ernst van het delict, de hoge recidivekans, de grote zorgen op meerdere gebieden en de problematiek van de verdachte, adviseert de Raad een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Ook houdt de rechtbank, zoals eerder overwogen, rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. De rechtbank zal daarom – conform de eis van de officier van justitie - aan de verdachte ten eerste een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 200 dagen opleggen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten wordt daarvan afgetrokken.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen.
Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Bij de verdachte is sprake van langdurig bestaande problematiek. Ondanks verschillende pogingen daartoe, heeft eerder ingezette hulpverlening, mede vanwege het gebrek aan motivatie van de verdachte, niet voor een afname van de zorgen over de verdachte gezorgd. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de verdachte gebaat is bij intensieve behandeling en begeleiding in een kader met strakke voorwaarden. De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel fungeert als een dwingend kader voor de bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het kader van een voorwaardelijke strafoplegging niet volstaat, gezien het niet slagen van eerder ingezette hulpverlening en gezien het hoge recidiverisico.
Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar. De verdachte moet zich gedurende die proeftijd aan bijzondere voorwaarden houden, zoals hierna genoemd in de beslissing. Dit strakke kader is noodzakelijk om het hoge recidiverisico te beperken en hiermee krijgt de verdachte de kans om zich in te zetten voor de voor hem noodzakelijk geachte behandeling.
De rechtbank overweegt dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van meerdere misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat in het geval van tenuitvoerlegging verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal tevens bevelen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank komt tot die conclusie gezien de ernst van de gepleegde geweldsfeiten, de eerdere veroordeling alsmede het door de psycholoog en de psychiater en de Raad vermelde recidiverisico (hoog) en de in dat verband geschetste noodzaak tot het starten van een intensieve behandeling en begeleiding.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van
diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
200 (TWEEHONDERD) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op:
de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegdals de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 (TWEE) jarenis, houdt aan de volgende
voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming West te ’s-Gravenhage, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
3. dat hij zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van GGZ Fivoor te
's-Gravenhage of een soortgelijke (forensisch psychiatrische) zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gedragsproblematiek, autismespectrumstoornis en zijn cannabisgebruik;
4. dat hij gedurende de eerste negen maanden van de proeftijd zal meewerken aan begeleiding in het kader van ITB Harde Kern;
5. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2001;
  • [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2005;
6. dat hij gedurende de proeftijd geen verdovende middelen zal gebruiken en dat hij gedurende het ITB Harde Kern-traject geen alcohol zal gebruiken, en dat hij zal meewerken aan urinecontroles (op het gebruik van verdovende middelen), telkens als de jeugdreclassering dat nodig acht;
7. dat hij gedurende een periode van maximaal zes maanden zal meewerken aan elektronisch toezicht;
8. dat hij gedurende de proeftijd onderwijs volgt en/of werkt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
9. dat hij zich gedurende de proeftijd laat begeleiden door een buddy/coach, onder meer bij de vrijetijdsinvulling;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming West te 's-Gravenhage, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. S. van der Harg, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. E.P.M. van der Hoorn en
E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2024.