ECLI:NL:RBDHA:2024:5460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.12514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 2 april 2024, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven een stuk aan het dossier toe te voegen. Na de indiening van dit stuk hebben partijen aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, waarna de rechtbank het onderzoek op 3 april 2024 heeft gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet inhoudelijk bestreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgaande maatregel, die op 12 februari 2024 was opgelegd, geen gebreken vertoonde die doorwerkten in de huidige maatregel. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de informatieplicht, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de bewaring zwaarder wegen dan het gebrek in de informatievoorziening. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12514

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W.S. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van het recht zich te laten horen op zitting en zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een stuk in het dossier te voegen. Eiser heeft bij bericht van 2 april 2024 gereageerd op dit stuk.
Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 3 april 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [da] 2002.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1
De rechtbank stelt vast dat eiser deze gronden niet inhoudelijk heeft bestreden. Ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat deze gronden niet ten grondslag konden worden gelegd aan de conclusie dat ten aanzien van eiser het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat de vorige maatregel te laat is opgeheven en omgezet in de huidige maatregel. Eiser stelt dat een gebrek dat aan de vorige maatregel kleeft, kan doorwerken in de opvolgende maatregel van bewaring. Een dergelijk geval doet zich volgens eiser hier voor.
3.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat de voorgaande maatregel is opgelegd op 12 februari 2024. Deze maatregel is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Eiser heeft tegen (onder meer) deze maatregel beroep ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek in dat beroep op 6 maart 2024 gesloten en op 11 maart 2024 uitspraak gedaan [1] . In deze uitspraak is niet geconstateerd dat sprake is van een gebrek in de maatregel die op 12 februari 2024 is opgelegd. De maatregel is door verweerder op 21 maart 2024 opgeheven.
3.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 16 juni 2023 [2] geoordeeld dat de bevoegdheid van de bewaringsrechter zich beperkt tot de toetsing en eventuele opheffing van de maatregel die voorligt. De rechtbank leidt hieruit af dat zij zich slechts kan uitlaten over het beroep dat bij haar voorligt, en niet over de vraag of aan de vorige maatregel een gebrek kleeft, omdat zij dan haar bevoegdheid te buiten zou gaan. Eiser kan apart beroep instellen tegen het voortduren van de maatregel van 6 tot 21 maart 2024.
3.3
In de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is ook geoordeeld dat als sprake is van gebreken in de voorgaande maatregel, die een ernstige schending opleveren van het fundamentele recht van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is, de gebreken van de eerste maatregel doorwerken in de beoordeling van de tweede maatregel, die daardoor van meet af aan onrechtmatig is. Nu echter (nog) niet is vastgesteld dat aan de voorgaande maatregel zodanige gebreken kleven die een ernstige schending opleveren van het fundamentele recht van eiser om in vrijheid gesteld te worden, en de rechtbank in dit beroep niet bevoegd is om te oordelen over een eventueel beroep tegen de voortduring van die maatregel van 6 tot 21 maart 2024, is er geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van gebreken die doorwerken in de onderhavige maatregel en deze maatregel daarom onrechtmatig is.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring De Afdeling zegt in de uitspraak van 15 november 2023 [3] dat de feitelijke en juridische gronden moeten zijn vermeld. Nu is kennelijk een folder uitgedeeld, maar dat is niet wat de Afdeling bedoelt. Verder is het onzorgvuldig als alleen die folder in het Arabisch, zonder vertaling, wordt overgelegd.
4.1
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat verweerder de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 anders leest dan eiser doet. Volgens verweerder is niet bedoeld dat verweerder de zware en lichte gronden die van toepassing zijn, schriftelijk moet meedelen in een taal die de vreemdeling verstaat. Verweerder wijst op de twee formulieren die aan het dossier zijn toegevoegd. Volgens verweerder is hiermee voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb.
4.2
De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, waarin is geoordeeld dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Daarbij hecht de rechtbank eraan om te benadrukken dat de Afdeling in overweging 7.2 van deze uitspraak nadrukkelijk heeft geoordeeld dat een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring, voldoende is. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk. Verweerders ter zitting ingenomen standpunt, dat het niet de bedoeling is geweest van de Afdeling dat een formulier moet worden opgemaakt in de taal die eiser verstaat met de vermelding van de zware en lichte gronden die van toepassing zijn, is dus onjuist.
4.2.1
De rechtbank stelt vast dat door verweerder aan het dossier twee stukken zijn toegevoegd die in de Arabische taal zijn opgesteld. Daarvan is door verweerder geen vertaling overgelegd. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder van één van die stukken (het dossierstuk 44 van 28 maart 2024) op 2 april 2024 een vertaling in het dossier gevoegd. Hierin staat:
“In het document, het bevel tot uw inbewaringstelling, dat u hierbij ontvangt is voor u individueel gemotiveerd waarom besloten is u in bewaring te stellen.
Het bevel tot uw inbewaringstelling is in het Nederlands gesteld. De inhoud ervan is met hulp van een tolk met u besproken.
U bent in bewaring gesteld, omdat er redenen bestaan te veronderstellen dat u niet beschikbaar zult zijn voor bijvoorbeeld:
~ uw uitzetting of
~ uw overdracht aan een andere lidstaat of
~ uw asielprocedure
In het besluit is omschreven welke omstandigheden maken dat aannemelijk is dat u niet beschikbaar zult blijven.
Er is vastgesteld dat u in bewaring gesteld kunt worden.
Er is daarbij gekeken of een andere manier dan inbewaringstelling doeltreffende toe te passen is. Dat is in uw geval niet gebleken. Ook is er gekeken of er bijzondere of persoonlijke omstandigheden zijn die maken dat u niet in detentie zou kunnen verblijven. In uw geval zijn die omstandigheden er niet.
Er is, voor zover dit noodzakelijk is, geconstateerd dat er geen belemmeringen bestaan u uit te zetten, over te dragen of beschikbaar te houden voor de asielprocedure.
Er is voor gezorgd dat u een advocaat heeft. Deze advocaat verricht zijn diensten kosteloos voor u. Hij/zij ontvangt dit document ook.
Uw advocaat kan dit bevel tot uw inbewaringstelling aan de rechter voorleggen. U kunt dit verder met hem/haar bespreken.”
4.2.2
Hiermee heeft verweerder niet voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb en de uitspraak van de Afdeling, nu geen overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Daarom is sprake van een gebrek. Het schenden van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 maakt een inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
4.3
In eisers geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstellingen is gehoord met behulp van een tolk in de Arabisch (Marokkaanse) taal, die hij goed heeft verstaan en begrepen. Eiser is er daarbij van op de hoogte gebracht dat verweerder van plan is hem in bewaring te stellen en hij is gehoord over de redenen daarvoor. Eiser is er ook op gewezen dat hij zich tijdens het gehoor kan laten bijstaan door een raadsman. Ook is in het proces-verbaal van gehoor vermeld dat eiser erop is gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst. Eiser heeft te kennen gegeven daar geen gebruik van te willen maken. Verder is aan eiser eerder een maatregel van bewaring opgelegd op een andere grondslag, maar die wel op dezelfde feitelijke en juridische gronden was gebaseerd. Hoewel deze informatie niet bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, is eiser dus bij het opleggen van de onderhavige maatregel ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft van zijn procedurele rechten ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij op dezelfde dag van de oplegging van de maatregel beroep hiertegen heeft ingesteld.
4.4
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende. Sinds de hierboven vermelde uitspraak van 15 november 2023 van de Afdeling over de schending door verweerder van de informatieplicht zijn ten tijde van het opleggen van de onderhavige maatregel ruim vier maanden verstreken. Als de onder de rechtsoverweging 4.2.1 vermelde brief de standaard informatiebrief is die door verweerder bij het opleggen van vrijheidsontnemende maatregelen wordt uitgereikt, dan moet - zoals volgt uit wat in 4.2.2 is overwogen - worden vastgesteld dat verweerder ook nu nog niet voldoet aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht. De rechtbank sluit niet uit dat, zolang verweerder zijn werkwijze niet in overeenstemming brengt met die informatieplicht, dit op enig moment met zich kan brengen dat de rechtbank in concrete zaken het algemeen belang dat met de inbewaringstelling van de vreemdeling is gediend minder zwaar laat wegen dan het belang dat de vreemdeling heeft bij naleving van de informatieplicht.
5. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In zaaknummers NL24.5125 en NL24.5814.