ECLI:NL:RBDHA:2024:5459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.3669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke mvv-nareis van pleegkind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een minderjarige met de Jemenitische nationaliteit, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel 'nareis'. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de pleegsituatie niet aannemelijk was gemaakt. Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij behandeld kan worden als ware zij in het bezit van de gevraagde mvv, aangezien haar gezinsleden uiterlijk in juni 2024 naar Nederland moeten reizen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, maar oordeelt dat de gevraagde voorziening geen voorlopig karakter heeft, omdat toewijzing ervan zou betekenen dat verzoekster Nederland mag inreizen. De voorzieningenrechter kan niet concluderen dat het besluit van de staatssecretaris evident onrechtmatig is, omdat er nieuwe vragen zijn opgeworpen in de bezwaarfase. Desondanks heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen om uiterlijk op 3 mei 2024 een besluit te nemen op het bezwaar van verzoekster. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de pleegsituatie en de rechten van minderjarigen in het vreemdelingenrecht, vooral in het licht van de complexe omstandigheden waarin verzoekster zich bevindt. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid voor verweerder om verzoekster en referent te horen voor het nemen van een beslissing op bezwaar in overweging gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3669

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Werner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In het besluit van 18 december 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel “nareis” afgewezen. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat zij wordt behandeld als ware zij in het bezit van de gevraagde mvv. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
1.1
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2
Verzoekster is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. [referent] (referent) was aanwezig, bijgestaan door L. Mitzan als tolk.

Overwegingen

Achtergrond
2. Referent heeft op 22 augustus 2022 aanvragen ingediend voor mvv’s met het doel “nareis” ten behoeve van zijn vrouw, twee zonen, en zijn zusje en gestelde pleegdochter (verzoekster). Allen hebben de Jemenitische nationaliteit. Referent verblijft in Nederland, en de aanvragers verblijven in Maleisië. De aanvragen van de vrouw en zonen van referent zijn op 18 december 2023 ingewilligd. Zij hebben drie maanden om hun mvv’s op te halen, en dienen vervolgens binnen 90 dagen naar Nederland te reizen.
2.1
Verzoekster is geboren op [datum] 2007. Referent heeft verklaard dat hij vanaf 2012 de zorg voor verzoekster heeft en dat zij sinds 2012 onderdeel uitmaakt van het gezin van referent. De reden hiervoor is de algehele onrust in Jemen, het gebrek aan mogelijkheden tot, onder andere, onderwijs in Jemen, en omdat de biologische ouders van verzoekster en referent door hun hoge leeftijd en medische klachten niet in staat zijn voor verzoekster te zorgen.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
3. De aanvraag van verzoekster is afgewezen omdat de pleegsituatie volgens verweerder niet aannemelijk is gemaakt. Dat referent de voogdij over verzoekster heeft gekregen, is niet met bewijsstukken onderbouwd. Er is weliswaar een uitspraak van een Jemenitische rechtbank van 29 juni 2022 overgelegd, maar daaruit blijkt enkel dat referent kostwinner is voor verzoekster. Bovendien is het opmerkelijk dat die uitspraak dateert uit 2022 terwijl referent stelt dat hij al sinds 2012 de zorg voor verzoekster op zich heeft genomen. Aan de door verzoekster overgelegde foto’s komt niet de waarde toe die verzoekster zou willen zien. Hieruit blijkt ook niet dat sinds 2012 sprake is van een pleegsituatie.
De biologische ouders van verzoekster spelen bovendien nog een rol in haar leven en hebben zeggenschap over haar. Ingrijpende gebeurtenissen, zoals het vertrek van verzoekster uit Jemen, gebeuren in overleg met haar biologische ouders. Ook is onvoldoende onderbouwd dat zij niet voor verzoekster kunnen zorgen vanwege hun hoge leeftijd en medische problemen, aldus verweerder. De feitelijke gezinsband tussen verzoekster en haar biologische ouders kan daarom volgens verweerder niet verbroken worden geacht, waardoor er onder artikel 8 van het EVRM [1] een positieve verplichting zou bestaan voor de Staat om verzoekster na eventuele overkomst naar Nederland met haar biologische ouders te herenigen. Daarom komt verzoekster, gelet op het beleid van paragraaf C2/4.1.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, niet in aanmerking voor nareis bij referent.
Wat voert verzoekster aan?
4. De gevraagde voorziening strekt ertoe om verweerder op te dragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de voorziening, omdat de andere gezinsleden uiterlijk in juni 2024 naar Nederland moeten reizen en verzoekster als minderjarige alleen achter dreigt te blijven in Maleisië. Niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar Jemen, vanwege de oorlogssituatie en omdat haar biologische ouders niet voor haar kunnen zorgen. Verzoekster meent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen deel uitmaakt van het gezin van referent. Bovendien meent verzoekster dat het besluit van verweerder onrechtmatig is. Zij verwijst naar de gronden van bezwaar, waarin de medische situatie van de biologische ouders van verzoekster is onderbouwd met stukken. Voor zover verweerder de aanvraag heeft afgewezen omdat de Staat bij toelating van verzoekster ook een positieve verplichting zou hebben om de biologische ouders van verzoekster met haar te herenigen, meent verzoekster dat deze beleidsregel in strijd is met artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 8 van het EVRM. Subsidiair voert verzoekster aan dat verweerder ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat de biologische ouders van verzoekster voor gezinshereniging in aanmerking zouden komen. Tot slot heeft verzoekster een beroep gedaan op artikel 11, tweede lid, artikel 5, vijfde lid, en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 7 en 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
Oordeel voorzieningenrechter
5. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1
Dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening acht de voorzieningenrechter aannemelijk, gelet op het feit dat zij minderjarig is en dreigt alleen achter te blijven in Maleisië als de vrouw en zoons van referent naar Nederland komen. De voorziening die door verzoekster is gevraagd heeft evenwel geen voorlopig karakter, omdat toewijzing ervan ertoe leidt dat verzoekster Nederland mag inreizen. In het kader van de mvv-procedure, waaraan dit verzoek connex is, staat dat ter beoordeling aan verweerder. Bij toewijzing van het verzoek wordt verweerder voor een voldongen feit gesteld. Daarom zal een dergelijk verzoek alleen in zeer bijzondere omstandigheden voor toewijzing in aanmerking komen, namelijk in die gevallen waarin een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt én het besluit van verweerder evident onrechtmatig is.
5.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet voor de beantwoording van de vraag of het besluit van 18 december 2023 evident onrechtmatig is. Verweerder heeft namelijk in bezwaar nieuwe vragen opgeworpen met betrekking tot de duur van het verblijf van verzoekster bij referente. Ook heeft verzoeksters gemachtigde ter onderbouwing van de pleegsituatie daags voor de zitting een uitspraak van een Jemenitische rechtbank van 1 februari 2024 ingebracht, waarover verweerder verschillende vragen heeft gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de bezwaarfase bij uitstek de plek om die vragen te beantwoorden.
Omdat er geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel kan worden gegeven, kan niet worden geconcludeerd dat het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarom is geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot toewijzing van het verstrekkende verzoek.
6. De voorzieningenrechter ziet in de aangevoerde omstandigheden echter wel aanleiding een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder wordt opgedragen om binnen 6 weken na deze uitspraak, uiterlijk op 3 mei 2024, een besluit te nemen op het bezwaar. De rechtbank geeft verweerder daarbij in overweging om verzoekster, dan wel referent voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar te horen, zodat zij in de gelegenheid zijn om de door verweerder opgeworpen vragen en onduidelijkheden op te helderen.
7. Omdat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treft, dient verweerder de proceskosten van verzoekster te vergoeden. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen uiterlijk op 3 mei 2024 een besluit te nemen op het bezwaar van verzoekster;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.