ECLI:NL:RBDHA:2024:5457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/7700 en AWB 23/7701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag voortgezet verblijf; beroep gegrond op vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 4 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf beoordeeld. Eiseres, geboren in 1992 en van Georgische nationaliteit, had een verblijfsvergunning die geldig was van 3 februari 2018 tot 3 februari 2023, verleend op basis van haar huwelijk. Na de echtscheiding in januari 2020 heeft de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 3 februari 2023 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden waaronder deze was verleend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het vertrouwensbeginsel niet in de weg staat aan de intrekking van de vergunning. Eiseres had, gezien de omstandigheden en de communicatie van de verweerder, in redelijkheid vertrouwen kunnen hebben dat haar verblijfsvergunning niet zou worden ingetrokken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiseres worden vergoed. De voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/7700 (beroep) en AWB 23/7701 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres]eiseres/verzoekster
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Köse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het intrekken van haar verblijfsvergunning en het afwijzen van haar aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.
1.1.
Met het besluit van 3 februari 2023 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken en haar aanvraag afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is geboren op [datum] 1992 en heeft de Georgische nationaliteit. Eiseres was in het bezit van een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar toenmalige echtgenoot. Deze verblijfsvergunning was geldig van 3 februari 2018 tot 3 februari 2023. Op 27 januari 2020 hebben eiseres en haar toenmalige echtgenoot een echtscheidingsconvenant getekend en is eiseres vertrokken uit de echtelijke woning.
2.1.
Verweerder heeft op 18 juni 2020 een voornemen uitgebracht tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. Eiseres heeft op 17 september 2020 een zienswijze ingediend met het verzoek om af te zien van zijn voornemen. Verweerder heeft daar niet op gereageerd.
2.2.
Op 3 november 2022 heeft verweerder eiseres een brief gestuurd. Daarin geeft hij aan dat de verblijfsvergunning van eiseres geldig is tot 3 februari 2023 en nodigt hij haar uit tot het doen van een nieuwe aanvraag. Op 8 november 2022 deed eiseres een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.
2.3.
Op 3 februari 2023 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht tot 27 januari 2020 ingetrokken omdat zij vanaf die datum niet meer aan de beperking voldeed waaronder de vergunning was verleend. Hij heeft de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf afgewezen omdat zij niet voldeed aan de eis van vijf jaar rechtmatig verblijf.
3. De rechtbank beoordeelt de intrekking en afwijzing aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht eiseres erop vertrouwen dat verweerder de verblijfsvergunning niet in zou trekken?
5. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op grond van de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. Allereerst moet de betrokkene aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. [1]
5.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft zich daarbij beperkt tot toetsing aan de eerste stap uit het stappenplan van de Afdeling. Volgens verweerder kon eiseres er onder de gegeven omstandigheden niet op vertrouwen dat haar vergunning niet zou worden ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarvoor is het volgende van belang.
5.2.
Op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f van de Vreemdelingenwet 2000 geldt dat verweerder een verblijfsvergunning kan intrekken als de vreemdeling niet aan de beperking voldoet waaronder deze is verleend. Uit de tekst van de bepaling blijkt dat dit een bevoegdheid van verweerder is: hij is niet verplicht om in te trekken. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel ziet op de aanwending van deze bevoegdheid. De stelling van verweerder dat eiseres niet aan de beperking van haar verblijfsvergunning voldoet, die eiseres overigens ook niet betwist, maakt daarom op zichzelf niet dat eiseres geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.
5.3.
Niet in geschil is dat verweerder nooit een expliciete toezegging heeft gedaan dat hij de verblijfsvergunning van eiseres niet zou intrekken. Uit de hierboven genoemde rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat ook uit andere uitlatingen of gedragingen redelijkerwijs vertrouwen kan worden afgeleid over het uitoefenen van een bevoegdheid. Het beroep van eiseres ziet op zulke uitlatingen of gedragingen. De stelling van verweerder dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen omdat hij geen expliciete toezegging heeft gedaan is daarom ook niet voldoende om zijn standpunt te kunnen dragen.
5.4.
Eiseres heeft erop gewezen dat verweerder na het indienen van de zienswijze niet tot intrekking van de vergunning is overgegaan. Ruim twee jaar later, op 3 november 2022, heeft verweerder eiseres een brief gestuurd met een uitnodiging tot het doen van een nieuwe aanvraag. De rechtbank is het met eiseres eens dat zij uit deze brief, in combinatie met het lange uitblijven van een reactie op haar zienswijze, in redelijkheid vertrouwen kon afleiden over het uitoefenen van verweerders bevoegdheid tot intrekking. De stelling van verweerder op zitting dat de uitnodigingsbrief los moet worden gezien van de procedure tot intrekking volgt de rechtbank niet. In de brief worden immers uitlatingen gedaan over de verblijfsvergunning waarop het voornemen tot intrekking zag. De brief begint met de zin “Uw huidige verblijfsvergunning is geldig tot 3 februari 2023”, waarop verder in de brief ook geen voorbehoud wordt gemaakt. De uitnodigingsbrief heeft eiseres dan ook in redelijkheid niet los hoeven zien van de intrekkingsprocedure. De stelling van verweerder op zitting dat de uitnodigingsbrief automatisch verstuurd was doet aan het voorgaande niet af. Betrokkenen mogen er in beginsel van uitgaan dat verweerder zijn systemen goed inricht, dat hij brieven niet voor niets verstuurd en dat hun inhoud juist is. Verweerder heeft niet uitgelegd waarom dat in dit geval anders is.
5.5.
De stelling van verweerder dat eiseres na het uitblijven van een reactie op haar zienswijze geen contact met verweerder heeft gezocht is ook onvoldoende om eiseres haar beroep op het vertrouwensbeginsel te ontzeggen. Verweerder heeft immers zelf weer contact gezocht met eiseres door middel van de brief van 3 november 2022. Eiseres heeft daarna binnen vijf dagen haar aanvraag bij verweerder ingediend. Verweerder heeft ook na het indienen van de aanvraag nog bijna vier maanden met intrekking gewacht. Dat onder die omstandigheden de bal bij eiseres lag om zekerheid te krijgen over het niet-intrekken van haar vergunning, acht de rechtbank niet redelijk. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Om die reden zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eiseres niet bespreken.
6.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid tot finale geschilbeslechting. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen via een zogenoemde bestuurlijke lus. Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.2.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er voor de voorzieningenrechter geen reden om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter zal die daarom afwijzen.
6.3.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
6.4.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten in zowel de bodemzaak als het verzoek om een voorlopige voorziening. De proceskosten stelt de rechtbank/voorzieningenrechter vast op € 2.625- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 368,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter/voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
rechter/voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2180, onder 4.1.
2.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.