ECLI:NL:RBDHA:2024:5435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
10419363/23-5094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake rechtskeuzebeding en informatieplichten in consumentenkoop

Op 16 mei 2024 heeft de kantonrechter in de Rechtbank Den Haag een verstekvonnis gewezen in de zaak tussen de vennootschap Alektum Capital II AG, gevestigd in Zwitserland, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 15 februari 2024, waarin verstek werd verleend tegen de gedaagde partij. De eisende partij werd in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op het rentebeding in de algemene voorwaarden. De eisende partij stelde dat Duits recht van toepassing was op de koopovereenkomst, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen rechtsgeldig rechtskeuzebeding was overeengekomen. Dit leidde tot de conclusie dat het Nederlandse recht van toepassing was, aangezien de gedaagde in Nederland woonachtig was en de overeenkomst op de Nederlandse markt was gesloten.

De kantonrechter beoordeelde ook de informatieplichten die voortvloeien uit de consumentenovereenkomst. Het bleek dat de eisende partij niet had voldaan aan de essentiële informatieplichten, zoals vermeld in artikel 6:230m BW. Hierdoor werd de overeenkomst gedeeltelijk vernietigd, wat resulteerde in een vermindering van de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 25%. Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat het beding met betrekking tot de contractuele rente oneerlijk was en daarom vernietigd werd. De vordering tot betaling van wettelijke rente werd afgewezen, omdat de eisende partij na de vernietiging van het contractuele rente beding geen aanspraak kon maken op wettelijke schadevergoeding.

De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 195,81, inclusief proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de gedaagde partij werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
esm
Rolnr.: 10419363/23-5094
Datum: 16 mei 2024
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar buitenlands recht Alektum Capital II AG,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Zwitserland,
eisende partij,
gemachtigde deurwaarderskantoor Van Lith B.V.,
tegen
[gedaagde] ,wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 15 februari 2024 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, is verstek verleend tegen gedaagde partij en is eisende partij in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven op het rentebeding in de algemene voorwaarden.
1.2.
Eisende partij heeft op de rol van 14 maart 2024 een akte genomen.
1.3.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Eisende partij heeft zich, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, uitgelaten over het rentebeding in de algemene voorwaarden. Zij stelt dat Duits recht van toepassing is op de gesloten koopovereenkomst, omdat dit met zoveel woorden is opgenomen in de algemene voorwaarden (artikel 15 lid 1 rechtskeuzebeding) en dat daarmee het rentebeding dat gebaseerd is op Duits recht geldig is en niet onredelijk bezwarend is.
Toepasselijk recht
2.2.
Gezien de inhoud van de akte van eisende partij doemt de vraag op welk recht van toepassing is op de overeenkomst. Het had voor de hand gelegen dat eisende partij deze stelling al bij dagvaarding had ingenomen. Dit omdat – als Duits recht van toepassing is - dit niet enkel geldt voor (de geldigheid van) een rentebeding in de algemene voorwaarden, maar ziet op alle aspecten van de overeenkomst en haar nevenvorderingen.
2.3.
De vraag welk recht van toepassing is op de overeenkomst tussen partijen moet worden beantwoord aan de hand van de verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I-verordening). Allereerst is de vraag of er een rechtskeuze is gemaakt door partijen. Eisende partij heeft eerst bij akte aangevoerd dat uit de door haar overgelegde algemene voorwaarden volgt dat er een rechtskeuzebeding is overeengekomen waarin de keuze is gemaakt voor Duits recht. Echter, niet kan worden vastgesteld dat het rechtskeuzebeding uitdrukkelijk of stilzwijgend is overeengekomen, wat vereist is voor een geldig beding. Daarover is niets gesteld of gebleken in de dagvaarding. Sterker nog in de dagvaarding wordt wettelijke rente gevorderd, zonder enige toelichting. Daarnaast worden de buitengerechtelijke kosten gevorderd op basis van Nederlands recht met verwijzing naar Nederlandse jurisprudentie. Daarom kan niet worden uitgegaan van een rechtsgeldig rechtskeuzebeding.
2.4.
Omdat een geldig rechtskeuzebeding ontbreekt, moet worden gekeken naar de bepalingen van de Rome I-verordening. In artikel 6 lid 1 sub a en b van deze verordening staat dat de consumentenovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat:
a. a) de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft, of
b) dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldaan aan de voorwaarden van dit artikellid. Eisende partij begeeft zich op de Nederlandse markt, de website van haar is opgesteld in het Nederlands, de overeenkomsten zijn opgesteld in het Nederlands en de algemene voorwaarden ook. Omdat gedaagde partij woonachtig is in Nederland, is het Nederlandse recht daarom van toepassing.
Informatieverplichtingen
2.5.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst gesloten op afstand dan wel buiten een verkoopruimte, tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument worden voldaan aan de essentiële informatieplichten van artikel 6:230m BW e.v. en de informatieplichten waaraan de wet specifieke sancties verbindt. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd en bij schending een sanctie daaraan verbinden, dus ook als er op dat punt geen verweer is gevoerd (Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:HR:NL:2021:1677, hierna: het arrest). De omstandigheid dat eisende partij de vordering op grond van cessie heeft verkregen of op een andere manier in de rechten van de handelaar is getreden, maakt dat niet anders. Eisende partij moet inzichtelijk maken welke informatie aan de consument is verstrekt voordat de overeenkomst werd gesloten en dat daarmee aan de wettelijke verplichtingen is voldaan.
2.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze zaak niet voldaan aan de volgende informatieplicht(en) vermeld in artikel 6:230m lid 1 BW onder:
o (de duur van de overeenkomst en de voorwaarden voor het opzeggen),
p (de minimumduur van de overeenkomst),
en de informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW (ten aanzien van artikel 6:230m lid 1 sub o en p BW.
2.7.
De kantonrechter zal de overeenkomst vanwege de schending van de informatieplichten gedeeltelijk vernietigen, bestaande in een vermindering van de betalingsverplichting van gedaagde partij met 25%. Aan hoofdsom zal worden toegewezen € 155,81 (€ 207,75 - € 25%).
Algemene voorwaarden- oneerlijk rentebeding?
2.8.
Artikel 3 van de Richtlijn bepaalt dat een beding als oneerlijk wordt beschouwd als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De Nederlandse rechter moet deze toets (onder andere) verrichten via de open norm van artikel 6:233 sub a BW en, meer in het bijzonder, de artikelen 6:236 en 6:237 BW. Op grond van de open norm is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar als het onredelijk bezwarend is, gelet op de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen en de overige omstandigheden van het geval. Artikel 5 van de Richtlijn bepaalt voorts: “In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. (...)”. Voorts geldt dat in geval van een oneerlijk beding uit het arrest van het HvJ EU van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat geen aanspraak kan worden gemaakt op in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke vergoeding die zonder het beding van toepassing zou zijn geweest.
2.9.
Eisende partij vordert in de inleidende dagvaarding vergoeding van de contractuele rente van 4% met een opslag van 5% op grond van artikel 4.4. uit haar de algemene voorwaarden. Eisende partij heeft onvoldoende onderbouwd dat de in de algemene voorwaarden bedongen contractuele rente van 9% per jaar, een evenredige vergoeding is van haar schade. De contractuele rente is naar het oordeel van de kantonrechter onevenredig hoog. Gelet hierop wordt het beding als oneerlijk aangemerkt en daarom vernietigd voor zover het ziet op de contractuele rente.
2.10.
De vordering van eisende partij ten aanzien van de wettelijke rente zal gelet op voorgaande worden afgewezen, omdat uit het arrest van het HvJ EU van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68), volgt dat eisende partij, na vernietiging van bedongen contractuele rente geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke (schade)vergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.
2.11.
De vordering komt de kantonrechter voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze bij verstek wordt toegewezen.
2.12.
Gedaagde partij wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.Beslissing

De kantonrechter:
1. veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 195,81(€ 155,81 + € 40,00);
2. veroordeelt gedaagde partij in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van eisende partij vastgesteld op € 275,84 waarvan € 40,00 aan salaris gemachtigde;
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. B.C. Vink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2024.
de griffier, de kantonrechter,