ECLI:NL:RBDHA:2024:5427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.14473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiseres door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die de Belgische nationaliteit heeft, was in beroep gegaan tegen het besluit van 3 april 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 9 april 2024 de maatregel van bewaring heeft opgeheven, maar dat eiseres zich akkoord heeft verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep.

De rechtbank heeft de gronden van het beroep beoordeeld, waarbij eiseres betwistte dat zij zich aan het toezicht had onttrokken en dat zij niet rechtmatig in Nederland was. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief had beëindigd, ondanks eerdere uitzettingen naar België. Hierdoor was de staatssecretaris bevoegd om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, terecht waren en dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiseres heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiseres heeft op 5 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 9 april 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 10 april 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Belgische nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiseres:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiseres:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiseres betwist alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiseres dat zij de Belgische nationaliteit heeft en daarom rechtmatig is ingereisd. De beschikking van 7 december 2023 is volgens eiseres niet meer van kracht, nu zij daadwerkelijk Nederland heeft verlaten. Dat maakt volgens eiseres ook dat zij zich niet heeft onttrokken aan het toezicht en de zware grond 3b niet mag worden tegengeworpen. Eiser meent, gelet op het voorgaande, dat zware grond 3c evenmin aan de maatregel ten grondslag mag liggen.
4. Het Hof [4] heeft in het arrest FS [5] geoordeeld dat, om opnieuw in aanmerking te komen voor een verblijfsrecht op hetzelfde grondgebied krachtens artikel 6, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn [6] , de burger van de Unie ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen, het grondgebied van het gastland niet alleen fysiek moet hebben verlaten, maar ook zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd, zodat bij zijn terugkeer naar dat grondgebied niet kan worden aangenomen dat zijn verblijf in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied.
5. Bij besluit van 7 december 2023 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en dat zij het grondgebied binnen een maand moet verlaten. De rechtbank stelt vast dat eiseres tweemaal is uitgezet naar België, maar beide keren op zeer korte termijn weer is teruggekeerd naar Nederland. Door binnen enkele dagen weer te vertrekken is op geen enkele wijze is gebleken dat zij in België heeft geprobeerd een bestaan op te bouwen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres haar verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Daarom moet worden aangenomen dat haar huidige verblijf in Nederland in werkelijkheid een voortzetting is van haar eerdere verblijf. Dit betekent dan ook dat geen nieuwe vrije termijn is gaan lopen en het besluit van 7 december 2023 nog steeds werking heeft. Nu vaststaat dat op eiseres een vertrekplicht rust en zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Dit betekent ook dat de zware gronden 3a, 3b en 3c terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiseres voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Ambtshalve toets
6. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.22 juni 2021, zaak C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
6.Richtlijn 2004/38/EG.