ECLI:NL:RBDHA:2024:5426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.9278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Luxemburg onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Tunesische nationaliteit, heeft op 28 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Luxemburg verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van artikel 30 van de Vreemdelingenwet en de Dublinverordening, aangezien eiser eerder in Luxemburg een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en de rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2024 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. Eiser voerde aan dat de overdracht aan Luxemburg niet in het belang van zijn minderjarige dochter zou zijn, omdat de opvangfaciliteiten daar onvoldoende zouden zijn. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Luxemburg zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Luxemburg die een reëel risico op een onmenselijke behandeling met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor vreemdelingenbewaring in Luxemburg niet onderbouwd is en dat de terugname door Luxemburg is geaccepteerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Luxemburg verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig T. Slimane. Voorts is verschenen de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 28 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De vrouw en dochter van eiser hebben gelijktijdig met eiser asiel aangevraagd, en deze asielaanvraag is bij separaat besluit eveneens niet in behandeling genomen. In deze uitspraak wordt alleen uitspraak gedaan op het beroep van eiser.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Luxemburg verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op
10 januari 2022 in Luxemburg een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 17 januari 2024 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. [2] Op 23 januari 2024 hebben de autoriteiten van Luxemburg dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat overdracht aan Luxemburg niet in het belang is van zijn kind. Eiser heeft een minderjarige dochter van drie jaar oud. De opvangfaciliteiten in Luxemburg zijn onvoldoende en niet geschikt voor minderjarige kinderen. Daarnaast zijn zij na de afwijzing van hun asielaanvraag uit de opvang gezet en aangezegd het land te verlaten. Eiser vreest daarnaast na overdracht in Luxemburg in bewaring te worden gesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt
4. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Luxemburg en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Luxemburg dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Luxemburg een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het EU-Handvest. [4] Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
19 maart 2019. [5] Eiser is daarin niet geslaagd.
5. Zo heeft eiser verklaard dat hij in Luxemburg ruim een jaar en tien maanden opvang heeft genoten. Het enkele gegeven dat hij na de afwijzing van zijn asielaanvraag de opvang moest verlaten maakt niet dat Luxemburg zijn verdragsverplichtingen jegens eiser niet is nagekomen. Eisers vrees dat hij na overdracht in vreemdelingenbewaring zal worden gezet heeft hij niet onderbouwd. Evenmin volgt daaruit dat Luxemburg in strijd handelt met zijn verdragsverplichtingen. De rechtbank betrekt voorts dat Luxemburg de terugname van eiser heeft geaccepteerd. Dat betekent dat eiser gereguleerd zal worden overgedragen aan Luxemburg, zijn asielaanvraag daar in behandeling zal worden genomen en de verdragsverplichtingen in acht zullen worden genomen. In het geval van voorkomende problemen kan en dient eiser daarover te klagen bij de autoriteiten van Luxemburg. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd over (de belangen van) zijn minderjarige dochter maakt het voorgaande niet anders, nu het onderhavige bestreden besluit – en derhalve ook deze uitspraak – slechts betrekking heeft op hem.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2019:218.