Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[Naam], verzoekster
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl
Rechtbank Den Haag
In de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.G. Matze, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster heeft een asielaanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Luxemburg verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
In de overwegingen van de uitspraak is vermeld dat de rechtbank in een eerdere uitspraak, zaaknummer NL24.9280, het beroep van verzoekster gegrond heeft verklaard. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft echter wel de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 875, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de rechtsbijstand verleend door een derde.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing als volgt geformuleerd: het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen en de staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.