ECLI:NL:RBDHA:2024:5411
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken beroepsgronden in vreemdelingenzaak
In de zaak tussen eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan. Eiser had op 18 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Het bestreden besluit van 8 november 2023 verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen aangemerkt als een beroep tegen het bestreden besluit, op basis van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling. Echter, op basis van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep te bevatten. Eiser had wel een document met de titel ‘gronden van beroep’ opgestuurd, maar deze gronden waren gericht tegen het primaire besluit van de staatssecretaris van 21 september 2023. De rechtbank had eiser op 22 november 2023 verzocht om binnen vier weken inhoudelijk te reageren op het bestreden besluit, maar eiser heeft hierop niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van inhoudelijke gronden heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.