ECLI:NL:RBDHA:2024:5389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
NL24.11671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse nationaliteit met beroep tegen niet-ontvankelijkheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser diende op 26 februari 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had verzocht om een voorlopige voorziening, die op 26 maart 2024 werd toegewezen, zodat hij zijn beroep in Nederland kon afwachten.

Tijdens de zitting op 4 april 2024 werd het beroep behandeld. Eiser stelde dat hij vreest voor problemen bij terugkeer naar Turkije, omdat hij de president van Turkije beledigd zou hebben. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat het nieuwe element, dat eiser aanvoert, niet relevant is. Eiser heeft nagelaten om de beloofde documenten te overleggen die zijn relaas zouden ondersteunen.

De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn om verschillende redenen afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een relevant nieuw element dat de eerdere besluiten kan ondermijnen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11671

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 maart 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Eiser zou op 27 maart 2024 worden uitgezet naar Turkije. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening, ertoe strekkende dat hij zijn beroep in Nederland mag afwachten. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 26 maart 2024 toegewezen.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Erarslan als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Aan eiser is in 2019 een terugkeerbesluit opgelegd. Vervolgens heeft hij tweemaal een reguliere verblijfsvergunning aangevraagd, waarvan de eerste buiten behandeling is gesteld en de tweede is afgewezen. In 2020 is eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft vervolgens asiel aangevraagd, wat is afgewezen als kennelijk ongegrond bij besluit van 13 januari 2021. Dit besluit staat in rechte vast. Een opvolgende aanvraag van eiser is bij besluit van 18 januari 2024 eveneens afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft opnieuw asiel aangevraagd omdat er volgens hem een nieuw strafdossier tegen hem geopend is in 2019, 2020 of 2021. [1] Eiser heeft dit gehoord van zijn familie. Het zou gaan om berichten die eiser op sociale media heeft geplaatst. Zijn familie heeft een dagvaarding gekregen. Eiser stelt daarnaast dat hem nog een eerder opgelegde gevangenisstraf te wachten staat voor het beledigen van de Turkse president.
Beoordeling asielaanvraag door verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag beoordeeld volgens WI 2023/7. [2] Volgens deze werkinstructie bestaat de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende aanvraag uit twee fasen. In de eerste fase beoordeelt verweerder of sprake is van een nieuw element in het asielrelaas. In de tweede fase beoordeelt verweerder of het element relevant is. Pas als een element door beide fasen komt, wordt de aanvraag inhoudelijk beoordeeld.
3.1.
Eiser vreest – kort samengevat – voor problemen bij terugkeer naar Turkije omdat hij de president van Turkije beledigd zou hebben. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit element nieuw is, maar niet relevant. Verweerder heeft de aanvraag daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiser?
4. Eiser voert aan dat het nieuwe element wel relevant is. In beroep heeft eiser een Turks strafvonnis van 9 april 2019 overgelegd om te onderbouwen dat hij veroordeeld is voor belediging van de president van Turkije. Daarbij ondersteunen zijn verklaringen in deze procedure ook het relaas dat hij in de eerste asielprocedure heeft verteld en dat geloofwaardig is bevonden. Verder beoordeelt verweerder volgens eiser de geloofwaardigheid van het asielrelaas in plaats van de relevantie. Daarnaast voert eiser aan dat hij niet wisselend heeft verklaard over de redenen waarom hij niet terug kan keren naar Turkije. Bovendien haalt verweerder een vertrekgesprek aan en dat gesprek maakt geen deel uit van de asielprocedure. Ook betwist eiser dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Hij moest namelijk voor medicatie naar Tsjechië. Ook is de redenering in het bestreden besluit volgens eiser inconsistent.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat het element door fase 1 komt. De hoogste bestuursrechter heeft op 15 september 2022 [3] geoordeeld dat fase 2 van het onderzoek gaat over de vraag of de nieuwe elementen en bevindingen relevant zijn. Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerder genomen besluit.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat het element niet relevant is. Eiser heeft bij het aanmeldgehoor verklaard dat hij kopieën van zijn uitlatingen op sociale media en de dagvaarding zou overleggen. [4] Eiser heeft dit vervolgens nagelaten. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien waarom eiser niet via zijn gemachtigde of via de advocaat van zijn familie in Turkije aan deze documenten had kunnen komen. Gelet op de samenwerkingsverplichting [5] lag het op de weg van eiser om deze documenten aan te leveren. Nu eiser heeft nagelaten om de beloofde stukken te overleggen, kan het relaas van eiser op voorhand niet afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
5.2.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser in beroep een rechtbankuitspraak heeft overgelegd. Dit document is voorgelegd aan Bureau Documenten en die heeft over de echtheid van het document geen uitspraak gedaan. Verweerder heeft dit document niet als relevant hoeven aanmerken en er daarbij op kunnen wijzen dat de persoonsgegevens van het eerste slachtoffer uit de uitspraak overeenkomen met de persoonsgegevens van de tweede persoon. Bovendien komt de inhoud niet overeen met wat eiser zelf heeft verklaard over de gestelde strafvervolging. Verweerder wijst er in zijn verweer verder terecht op dat eiser heeft verklaard dat het zou gaan om een nieuw strafdossier waarvan hij het bestaan niet wist, terwijl uit de uitspraak blijkt dat eiser verweer heeft gevoerd in de rechtbank. Ook zou het nieuwe strafdossier volgens eiser gaan over uitlatingen in 2019, 2020 of 2021. Uit de overgelegde rechtbankuitspraak blijkt echter dat het misdrijf op 19 augustus 2018 zou zijn gepleegd en de tenlastelegging dateert van 13 december 2018. Dat eiser zich in de datum zou hebben vergist en dat het zou gaan om uitlatingen in 2018, 2019, 2020 of 2021, heeft hij eerst ter zitting aangevoerd en heeft verweerder daarom niet hoeven volgen.
5.3.
Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij de onderhavige asielaanvraag heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren, nu hij deze heeft ingediend op het moment dat hij na overdracht via een Dublinclaim vanuit Tsjechië in bewaring werd gezet om zijn uitzetting te verzekeren. Dat eiser pas bij terugkeer in Nederland erachter kwam dat zijn asielaanvraag was afgewezen, komt voor eigen rekening en risico. Eiser wist immers dat hij nog een asielaanvraag had lopen in Nederland en heeft zich na opheffing van een eerdere bewaring ter uitzetting aan het toezicht onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. Dat eiser voor medicijnen naar Tsjechië moest, heeft hij niet onderbouwd en neemt bovendien niet weg dat hij ook in dat geval verplicht was om zijn vertrek naar het buitenland aan verweerder door te geven. [6] Ook stelt de rechtbank vast dat eiser op 5 december 2019 al een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen en daarna meerdere aanvragen heeft ingediend, zowel voor reguliere verblijfsvergunningen als verblijfsvergunningen op grond van asiel. Deze aanvragen zijn om uiteenlopende redenen afgewezen of buiten behandeling gesteld.
5.4.
Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een relevant element omdat het op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
6. Wat eiser verder heeft aangevoerd in beroep leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft niet de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeeld. Verweerder heeft bij de beoordeling of het nieuwe element relevant is invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht en in dat kader de verklaringen van eiser over dit element mogen betrekken, waaronder zijn verklaringen tijdens een vertrekgesprek, en ook de afwijzingen van de eerdere aanvragen. [7] Dat het asielrelaas in het eerste asielbesluit van 13 januari 2021 geloofwaardig is bevonden, maakt niet dat verweerder het in deze procedure aangevoerde element relevant had moeten vinden. In het asielbesluit van 18 januari 2024 zijn immers meerdere elementen ongeloofwaardig geacht.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gehoor opvolgende aanvraag, blz. 6.
2.Werkinstructie 2023/7 Opvolgende asielaanvragen.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2022:2699.
4.Gehoor opvolgende aanvraag, blz. 7 en 8.
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
6.Artikel 4.37, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Zie voormelde uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, r.o. 5.4.7 (noot 5).