ECLI:NL:RBDHA:2024:5372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
SGR 21/7836 en SGR 22/6785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve loonsanctie en weigering loonsanctie te bekorten in het kader van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van International Car Cleaning Pitlo B.V. tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.G. Evers, had bezwaar gemaakt tegen een administratieve loonsanctie die haar was opgelegd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De loonsanctie was opgelegd omdat eiseres niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen van haar werknemer, [derde partij], die zich ziek had gemeld. Eiseres had verzocht om bekorting van de loonsanctie, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij niet kon aantonen dat zij aan de re-integratie-inspanningen had voldaan op het moment van het bekortingsverzoek. De rechtbank overwoog dat eiseres niet tijdig de benodigde documenten had aangeleverd en dat de rapportages die na het bekortingsverzoek waren opgesteld, niet relevant waren voor de beoordeling van het verzoek. De rechtbank concludeerde dat de Uwv terecht had gehandhaafd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat de bestreden besluiten niet vernietigd konden worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/7836 en SGR 22/6785 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

International Car Cleaning Pitlo B.V., uit Den Haag, eiseres

gemachtigde: mr. M.G. Evers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij], uit [woonplaats] ([derde partij]).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder eiseres een administratieve loonsanctie opgelegd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 12 november 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Bij besluit van 28 februari 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder het verzoek van eiseres om bekorting van de loondoorbetalingsverlichting afgewezen. Aan dit besluit ligt het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 februari 2022 ten grondslag.
Bij besluit van 4 oktober 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 27 september 2022 ten grondslag.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen, te weten het beroep tegen het bestreden besluit 1 geregistreerd onder kenmerk SGR 21/7836 en het beroep tegen het bestreden besluit 2 geregistreerd onder kenmerk SGR 22/6785, op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres, namens eiseres haar directeur dhr. E.H. Keilholtz en de gemachtigde van verweerder.

Inleiding

1.1
Eiseres was werkgever van [derde partij]. [derde partij] was autopoetser voor 20 uur per week. [derde partij]
heeft zich op 24 oktober 2019 ziekgemeld. Op 3 augustus 2021 heeft [derde partij] een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft bezien of eiseres had voldaan aan de plicht tot
re-integratie van [derde partij]. Bij brief van 5 augustus 2021 heeft verweerder aan eiseres verzocht om ontbrekende documenten van het re-integratieverslag uiterlijk op 12 augustus 2021 aan verweerder op te sturen.
1.2
Verweerder heeft eiseres bij primair besluit 1 een administratieve loonsanctie opgelegd, omdat eiseres niet alle stukken heeft kunnen aanleveren. Eiseres werd aldus verplicht het loon van [derde partij] 52 weken lang door te betalen. Eiseres is tegen primair besluit 1 in bezwaar gegaan. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft op 3 februari 2022 een bekortingsverzoek ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit verzoek bij primair besluit 2 afgewezen, omdat eiseres niet genoeg heeft gedaan om [derde partij] te re-integreren. Eiseres is in bezwaar gegaan. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het beroep ongegrond verklaard.
2.1
Eiseres is het niet eens met beide bestreden besluiten.
2.2
Eiseres heeft in beroep ten aanzien van het bestreden besluit 1 aangevoerd dat ten onrechte is geconcludeerd dat haar bezwaren kennelijk ongegrond waren, dat wil zeggen zonder hoorzitting.
2.3
Eiseres heeft ten aanzien van het bestreden besluit 2 in beroep het volgende aangevoerd. Eiseres heeft van alles geprobeerd om haar werknemer te re-integreren. Echter, eiseres is gebleken dat in het eerste spoor voor haar werknemer geen structureel werk aan te bieden was, en, nadat eiseres was gebleken dat zij ook in een ‘no risk’-situatie verplicht was tot re-integratie, dat het doorlopen van een tweede spoor traject zinloos was. Eiseres heeft in dit verband een rapportage van de arbeidsdeskundige F. van Oostrum van 25 mei 2022 overgelegd.
3. Verweerder handhaaft in beroep zowel bestreden besluit 1 als bestreden besluit 2.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
In de zaak SGR 21/7836 – de oplegging van de administratieve loonsanctie
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres terecht een administratieve loonsanctie opgelegd en het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Bij brief van 5 augustus 2021 heeft verweerder aanvullende gegevens opgevraagd bij eiseres. Het ging om een ‘plan van aanpak’, ‘(eerstejaars)evaluatie’, ‘eindevaluatie’, ‘actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst’ en ‘medische informatie’. Verweerder heeft eiseres een termijn van één week gegeven om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres deze stukken binnen de gestelde termijn heeft aangeleverd. Ter zitting is overigens bevestigd dat het geschil met name ziet op de weigering tot bekorting van de loonsanctie.
4.2
De rechtbank acht het onder gegeven omstandigheden voorts niet onrechtmatig dat verweerder de bezwaren van eiseres ‘kennelijk’ ongegrond heeft verklaard.
4.3
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 slaagt dus niet.
In de zaak SGR 22/6785 – de weigering de loonsanctie te bekorten.
Juridisch kader
Artikel 25, twaalfde lid, van de WIA bepaalt dat indien de werkgever na toepassing van negende lid van mening is dat hij zijn tekortkomingen ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, hij dit meldt aan het Uwv, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld. Het veertiende lid bepaalt dat het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het Uwv heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkomingen ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken.
4.4
De rechtbank merkt allereerst op dat het gelet op het juridisch kader aan eiseres is om bij een bekortingsverzoek aan te tonen dat de tekortkomingen zijn hersteld. Pas nadat verweerder heeft vastgesteld dat de tekortkomingen zijn hersteld, eindigt na zes weken het tijdvak van de loonsanctie. De periode waarover verweerder na ontvangst van de melding beoordeelt of de tekortkoming is hersteld, loopt dan ook van de datum van primair besluit 1 tot de datum van het bekortingsverzoek, te weten 3 februari 2022. [1]
4.5
De rechtbank overweegt, gelet op de gedingstukken als het verhandelde ter zitting, dat eiseres op het moment van het bekortingsverzoek nog niet kon aantonen dat aan de re-integratie-inspanningen was voldaan. Sterker nog, op 3 februari 2022 was door verweerder nog niet aangegeven welke acties voor herstel zouden moeten worden ondernomen. Eiseres had immers bij het bekortingsverzoek slechts de door verweerder gevraagde ontbrekende stukken gevoegd.
4.6
Eerst op 28 februari 2022 is door verweerder, op basis van een arbeidsdeskundige rapportage van 24 februari 2022, een inhoudelijke beoordeling gemaakt ten aanzien van de vraag of eiseres aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. Eiseres is na deze beoordeling op actie overgegaan om de tekortkomingen te herstellen.
4.7
De rechtbank overweegt dat door verweerder is geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Tot herstel diende een adequaat re-integratieproject voor arbeidsmogelijkheden buiten de organisatie te worden opgezet op basis van een geactualiseerde belastbaarheid door de bedrijfsarts (spoor 2). Vervolgens heeft eiseres de bedrijfsarts, B. Kamzoul, opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de belastbaarheid van [derde partij].
Dit heeft geresulteerd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 maart 2022. Op basis van de FML heeft de arbeidsdeskundige F. van Oostrum een rapport d.d. 25 mei 2022 opgesteld waarin hij in kaart heeft gebracht wat de re-integratie mogelijkheden voor [derde partij] zijn.
4.8
De rechtbank constateert al met al dat op de datum van het bekortingsverzoek dus nog geen sprake was van specifieke acties tot herstel van de tekortkomingen, zodat wat er ook van de overige ondernomen acties – nà dit verzoek - zij, verweerder naar het oordeel van de rechtbank het verzoek van eiseres heeft kunnen afwijzen.
4.9
De rechtbank overweegt daarbij dat zijdens verweerder is toegelicht dat de rapporten niet worden meegenomen in de beslissing of eiseres op 3 februari 2022 voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht omdat alle acties die de werkgever en werknemer nà datum van het primaire besluit hebben ondernomen vallen in het kader van het herstel van het verzuim en niet worden beoordeeld in deze bezwaarprocedure. Met andere woorden het opstellen van een nieuwe FML en het in kaart brengen van de mogelijkheden van [derde partij], zijn nog onderdeel van het herstellen van de tekortkomingen, en nu deze acties zijn ondernomen nà de datum waarop bekorting is verzocht, kan per de datum van het verzoek nog niet worden gesproken van herstel van de tekortkomingen. De rechtbank acht de motivering van de arbeidsdeskundige b&b deugdelijk en inzichtelijk. Het betoog slaagt niet.
Verhandelde ter zitting
5. De rechtbank overweegt dat ter zitting zijdens eiseres ter sprake is gebracht dat aan haar zijde in eerste instantie onduidelijk was dat zij ook bij een no-risk situatie verplicht was tot re-integratie inspanningen, in het bijzonder waar het gaat om het tweede spoor. In de beleving van eiseres strookt dit ook niet met de aanduiding ‘no risk’. Daarbij heeft eiseres meermaals gepoogd met verweerder in contact te komen over wat nu van haar werd verwacht, echter tevergeefs. De rechtbank acht de door de directeur van eiseres geschetste gang van zaken niet onaannemelijk. De rechtbank ziet in deze omstandigheden echter geen aanknopingspunten om tot een andere beoordeling te komen.
6. Gelet op het voorgaande leiden de beroepsgronden niet tot vernietiging van de bestreden besluiten.
7. Voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717; de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:26, r.o. 4.2 en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:2501, r.o. 2.4.