ECLI:NL:RBDHA:2024:5371
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Toewijzing transitievergoeding en afwijzing wettelijke verhoging in arbeidszaak
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer tegen zijn werkgever, AVW Installatie B.V. De werknemer verzocht om veroordeling van de werkgever tot betaling van een transitievergoeding, omdat zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2023 was beëindigd. De werknemer was in dienst getreden op 21 maart 2022 en vervulde de functie van leerling-loodgieter/cv monteur. De werkgever had geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2024.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer tijdig een verzoek heeft ingediend binnen de wettelijke vervaltermijn van drie maanden. De hoogte van de transitievergoeding is door de kantonrechter vastgesteld op € 1.557,00. De rechter oordeelde dat de transitievergoeding geen in geld vastgesteld loon is in de zin van artikel 7:625 BW, en daarom werd de gevorderde wettelijke verhoging over de transitievergoeding afgewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding werd toegewezen vanaf 1 oktober 2023.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werknemer geen belang had bij de verzochte verklaring voor recht, en dit verzoek werd afgewezen. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 290,00, inclusief verletkosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.