ECLI:NL:RBDHA:2024:5371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
10822477 \ EJ VERZ 23-84667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing transitievergoeding en afwijzing wettelijke verhoging in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer tegen zijn werkgever, AVW Installatie B.V. De werknemer verzocht om veroordeling van de werkgever tot betaling van een transitievergoeding, omdat zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2023 was beëindigd. De werknemer was in dienst getreden op 21 maart 2022 en vervulde de functie van leerling-loodgieter/cv monteur. De werkgever had geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2024.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer tijdig een verzoek heeft ingediend binnen de wettelijke vervaltermijn van drie maanden. De hoogte van de transitievergoeding is door de kantonrechter vastgesteld op € 1.557,00. De rechter oordeelde dat de transitievergoeding geen in geld vastgesteld loon is in de zin van artikel 7:625 BW, en daarom werd de gevorderde wettelijke verhoging over de transitievergoeding afgewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding werd toegewezen vanaf 1 oktober 2023.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werknemer geen belang had bij de verzochte verklaring voor recht, en dit verzoek werd afgewezen. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 290,00, inclusief verletkosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Rep.nr.: 10822477 \ EJ VERZ 23-84667
Datum: 22 maart 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
in persoon.
tegen
de besloten vennootschap AVW Installatie B.V.,
gevestigd te Bodegraven,
verwerende partij.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1.Het procesverloop

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 1 december 2023.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om de werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. De werkgever heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 16 februari 2024 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De werkgever is niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De werknemer, geboren op [geboortedatum] 1996, is op 21 maart 2022 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde is die van leerling-loodgieter/cv monteur met een salaris van € 2.984,49 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
2.2.
Bij beschikking gegeven op 3 oktober 2023 in de zaak met nummer 10599949 \ EJ VERZ 23-83056 is de arbeidsovereenkomst die tussen partijen te gelden had beëindigd per 1 september 2023.

3.Verzoek

3.1
Werknemer heeft de kantonrechter verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad;
- voor recht te verklaren dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst volledig te wijten is aan werkgever;
- werkgever te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding over de duur van de arbeidsovereenkomst;
- werkgever te veroordelen tot betaling van de verhoging ex artikel 7:625b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de te laat betaalde transitievergoeding;
- werkgever te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de transitievergoeding en vanaf 1 september 2023 tevens over de wettelijke verhoging;
- werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt de werknemer ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 1 september 2023, en dat de werkgever ten onrechte weigert om hem de transitievergoeding te betalen.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding. Werknemer heeft de hoogte van de transitievergoeding niet berekend.
4.2
De werknemer heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen de wettelijke vervaltermijn van 3 maanden.
4.3
De werkgever heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Het verzoek tot veroordeling van de werkgever tot het betalen van een transitievergoeding komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen. Nu de werknemer niet zelf de hoogte van de transitievergoeding heeft berekend, heeft de kantonrechter deze, uitgaande van de hiervoor vermelde vaststaande feiten, berekend op een bedrag van € 1.557,=. De transitievergoeding is geen in geld vastgesteld loon in de zin van artikel 7:625 BW. De transitievergoeding is bedoeld als compensatie voor het ontslag van een werknemer en om de overgang naar ander werk te vergemakkelijken. De gevorderde wettelijke verhoging over de transitievergoeding wordt daarom niet toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegekend vanaf 1 maand na het eindigen van de arbeidsovereenkomst, te weten per 1 oktober 2023.
4.4
Werknemer heeft geen belang, althans heeft dit niet aangetoond, bij de verzochte verklaring voor recht. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.5
De werkgever wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Voor zover er nakosten worden gemaakt, levert deze beschikking daarvoor een titel op.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van € € 1.557,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
- veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 290,=, waaronder begrepen een bedrag van € 204,= aan verletkosten;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2024.