In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiseres had beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder die betrekking hadden op de beëindiging en toekenning van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat verweerder in het bestreden besluit II tegemoet is gekomen aan haar bezwaar door een maatwerkvoorziening toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de beëindiging van de maatwerkvoorziening per 15 september 2021 betrekking heeft op een periode in het verleden en er geen nieuwe aanvragen voor ondersteuning zijn gedaan door eiseres. De rechtbank heeft echter wel verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, omdat het bestreden besluit II pas in de beroepsfase is genomen. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- en het griffierecht van € 50,- moet ook door verweerder aan eiseres worden vergoed.