ECLI:NL:RBDHA:2024:5356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
22/7107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang en niet-ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke zaak over maatwerkvoorziening Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiseres had beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder die betrekking hadden op de beëindiging en toekenning van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat verweerder in het bestreden besluit II tegemoet is gekomen aan haar bezwaar door een maatwerkvoorziening toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de beëindiging van de maatwerkvoorziening per 15 september 2021 betrekking heeft op een periode in het verleden en er geen nieuwe aanvragen voor ondersteuning zijn gedaan door eiseres. De rechtbank heeft echter wel verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, omdat het bestreden besluit II pas in de beroepsfase is genomen. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- en het griffierecht van € 50,- moet ook door verweerder aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. B. te Vrede).

Inleiding

In het besluit van 11 november 2021 (primair besluit I) heeft verweerder de aan eiseres verstrekte maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor ondersteuning en regie in het huishouden in trede 2 per 15 september 2021 beëindigd.
In het besluit van 2 december 2021 (primair besluit II) heeft verweerder met ingang van
1 december 2021 aan eiseres een maatwerkvoorziening toegekend op grond van de Wmo voor ondersteuning en regie in het huishouden in trede 3.
Met het besluit van 28 september 2022 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft naar aanleiding van dit beroep op 7 februari 2023 een herziene beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit II). Daarin heeft verweerder het bezwaar tegen primair besluit II gegrond verklaard en aan eiseres per 1 december 2021 ondersteuning en regie in het huishouden toegekend in trede 2 in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Voor het overige heeft verweerder bestreden besluit I in stand gelaten.
Verweerder heeft tevens op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft een nadere reactie gegeven op bestreden besluit II.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde van verweerder was niet aanwezig.

Totstandkoming van de besluiten

1. Aan de bestreden besluiten ging het volgende vooraf. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 24 april 2020 met ingang van 20 april 2020 een maatwerkvoorziening toegekend voor ondersteuning en regie bij het huishouden in trede 2 in de vorm van zorg in natura. Eiseres ontving deze zorg van zorgaanbieder Impegno. Verweerder heeft deze maatwerkvoorziening per 15 september 2021 beëindigd in primair besluit I na een signaal dat de zorg vanuit Impgeno per die datum niet meer aan eiseres is geleverd en omdat er geen andere zorgaanbieder was die zorg kon leveren. Verweerder heeft de maatwerkvoorziening in primair besluit II vanaf 1 december 2021 weer toegekend, ditmaal in trede 3. Verweerder heeft de primaire besluiten gehandhaafd in bestreden besluit I.
2. Op 14 november 2022 is het medisch advies van Argonaut ontvangen. Eiseres heeft in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder tekort geschoten is in het voorzien van de juiste zorgbehoefte van eiseres door de maatwerkvoorziening in de verkeerde trede toe te kennen. Daarbij heeft zij verwezen naar het medisch advies van Argonaut. Naar aanleiding van het gestelde in beroep en het medisch advies heeft verweerder zich in bestreden besluit II op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 1 december 2021 recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van ondersteuning en regie bij het huishouden in trede 2. Verweerder heeft de maatwerkvoorziening op verzoek van eiseres toegekend in de vorm van een PGB. Daarmee heeft verweerder het bestreden besluit I vervangen en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover dat was gericht tegen primair besluit II. Voor het overige heeft verweerder het bestreden besluit I in stand gelaten, dat wil zeggen dat de beëindiging per 15 september 2021 is gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen bestreden besluit II. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft, gelet op bestreden besluit II, waarin verweerder tegemoet komt aan het gestelde in bezwaar. Voor zover het beroep nog is gericht tegen de beëindiging van de ondersteuning en regie in het huishouden per 15 september 2021 is er volgens verweerder ook geen procesbelang nu dat ziet op een periode in het verleden, waarbij het bovendien gaat om zorg in natura.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel degelijk procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Naast de ondersteuning in het huishouden heeft zij namelijk ook verzocht om ondersteuning bij haar administratie en bij het op orde krijgen van haar financiën. Daarvoor verwijst eiseres naar een passage uit het medisch advies van Argonaut waarin wordt geadviseerd om eiseres ondersteuning te geven bij het op orde krijgen van de post, administratie en financiën. Verweerder gaat daar in bestreden besluit II ten onrechte niet op in. Verder acht eiseres een kostenvergoeding op zijn plaats omdat verweerder de herziene beslissing pas heeft genomen lang nadat eiseres beroep heeft ingediend.
6. Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een voorziening over een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder in bestreden besluit II ten onrechte niet in is gegaan op de door haar verzochte ondersteuning op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren en op het gebied van financiën. Bestreden besluit II, het besluit dat voorligt, heeft enkel betrekking op de vraag of ondersteuning en regie in het huishouden in trede 2 aan eiseres toegekend moet worden. Eiseres heeft weliswaar eerder ondersteuning ontvangen op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren en op het gebied van financiën, maar deze ondersteuning is per 29 juli 2021 beëindigd. Tegen het desbetreffende besluit is destijds geen bezwaar gemaakt. Uit de gedingstukken, waaronder het verslag van de hoorzitting, blijkt niet dat eiseres opnieuw ondersteuning in deze twee gebieden heeft aangevraagd. Er was voor verweerder dus geen aanleiding om te beslissen over ondersteuning op het gebied van administratie en financiën. Eiseres ontleent aan dit standpunt dus niet voldoende procesbelang voor een beoordeling van haar beroep tegen bestreden besluit II.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep. Het beroep is niet-ontvankelijk.
9. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep, nu verweerder het bestreden besluit II pas in de beroepsfase heeft genomen. De proceskosten in beroep worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op een bedrag van € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1,0). Om dezelfde reden draagt de rechtbank verweerder op het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder een bedrag van € 1.750,- aan proceskosten in beroep aan eiseres moet vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2024 van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2024:96