ECLI:NL:RBDHA:2024:5346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
23/3683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing door de gemeente

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Gouda, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening beoordeeld. Eiseres, die lijdt aan de ziekte MS, heeft verzocht om de plaatsing van een vast toilet op de eerste verdieping van haar woning, omdat zij 's nachts belemmeringen ondervindt bij het traplopen. De gemeente heeft haar aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat een toiletstoel een adequate en goedkopere voorziening is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht heeft geconcludeerd dat een toiletstoel een adequate voorziening is voor eiseres, gezien haar situatie en de mogelijkheid om de toiletstoel overdag te legen. Eiseres had zelf een vast toilet laten plaatsen, maar de rechtbank oordeelt dat de gemeente niet verplicht was om de kosten hiervan te vergoeden, omdat eiseres had kunnen kiezen voor de goedkopere optie van de toiletstoel. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de claim dat de kosten voor het tweede toilet vergoed moeten worden, verworpen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de gemeente geen vast toilet op de eerste verdieping hoefde te plaatsen, omdat de toiletstoel als een adequate voorziening wordt beschouwd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: B. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: B. Holthuijsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing.
Verweerder heeft deze aanvraag bij primair besluit van 14 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres woont alleen in een eengezinswoning met twee verdiepingen en een zolder. Zij heeft de ziekte MS en zij ondervindt in de nacht beperkingen bij het traplopen, omdat haar benen door haar ziekte dan slap zijn
.Daardoor kan eiseres ’s nachts niet naar het toilet gaan dat zich op de benedenverdieping bevindt. Eiseres heeft daarom op 8 september 2022 een melding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gedaan, waarbij is verzocht om een maatwerkvoorziening te treffen door middel van het plaatsen van een vast toilet op de eerste verdieping van haar woning.
1.2.
Naar aanleiding van het huisbezoek op 3 oktober 2022 heeft de Wmo-consulent in haar rapportage van dezelfde datum geconcludeerd dat plaatsing van een vast toilet op de eerste verdieping niet nodig is, dat eiseres gebruik kan maken van een toiletstoel en dat zij daarmee voldoende wordt gecompenseerd. Omdat eiseres overdag wel kan traplopen, kan zij de toiletstoel overdag legen. Dit advies is kort na het huisbezoek telefonisch aan eiseres bekend gemaakt.
1.3.
Blijkens de rapportage van de Wmo-consulent heeft op 14 oktober 2022 telefonisch contact plaats gevonden met eiseres. Eiseres heeft toen aangegeven dat zij niet gecharmeerd is van een toiletstoel en alsnog een tweede toilet wil. Op 11 november 2022 heeft de gemachtigde van eiseres de Wmo-consulent bericht dat eiseres inmiddels op eigen kosten een vast toilet op de eerste verdieping heeft laten plaatsen vanwege zorgen dat zij ’s nachts van de trap zou vallen. Eiseres wil wel nog een besluit van verweerder ontvangen.
1.4.
Verweerder heeft de aanvraag voor een vast toilet op de eerste verdieping vervolgens afgewezen bij primair besluit. Uit het hiervoor besproken contact heeft verweerder afgeleid dat eiseres geen toiletstoel wenste. Verweerder heeft om die reden geen toiletstoel aan eiseres toegekend. Verweerder heeft de afwijzing na heroverweging bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder artikel 8, tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda (Verordening) ten grondslag gelegd en de rapportage van de Wmo-consulent, waarin is geconcludeerd dat een toiletstoel de goedkoopst adequate voorziening is voor de belemmering die eiseres ervaart bij het gebruikmaken van het toilet in de nacht.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag voor het plaatsen van een tweede toilet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de kosten voor het plaatsen van een tweede toilet op de bovenverdieping voor vergoeding in aanmerking komen. Tijdens het huisbezoek is helemaal niet over een toiletstoel gesproken. De consulent heeft tijdens het huisbezoek met eiseres besproken dat er een aansluiting voor een toilet aanwezig is en heeft ook foto’s gemaakt van de aansluiting. Alles wees er dus op dat de aanvraag voor een tweede toilet zou worden toegewezen. Om die reden, en omdat het niet verantwoord was om langer te wachten, heeft eiseres het toilet op eigen initiatief laten plaatsen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiseres geen vergoeding verschuldigd is ter hoogte van de kosten van het laten plaatsen van het toilet, omdat eiseres in aanmerking kwam voor een toiletstoel. Zij heeft zelf gekozen voor een duurdere voorziening, omdat zij van de aangeboden voorziening geen gebruik wilde maken.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres vanwege haar ziekte ’s nachts belemmeringen ondervindt bij het traplopen waardoor zij ’s nachts niet gebruik kan maken van het toilet op de benedenverdieping. Vast staat dat zij daarvoor een voorziening nodig heeft. Tussen partijen is in geschil of een toiletstoel een adequate voorziening is.
5.2.
In artikel 8, tweede lid van de Verordening is bepaald dat recht op een maatwerkvoorziening slechts bestaat voor zover deze als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van het onderzoek van
3 oktober 2022 van de Wmo-consulent terecht de conclusie heeft getrokken dat een toiletstoel een adequate voorziening is voor eiseres. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit het onderzoek volgt dat eiseres overdag geen of weinig belemmeringen ondervindt bij het traplopen. Eiseres kan de toiletstoel daarom overdag legen. Dat heeft zij ook niet betwist. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de toiletstoel geen passende voorziening is. Dat eiseres niet van de toiletstoel gecharmeerd was, maakt niet dat de voorziening niet passend is. Verder overweegt de rechtbank nog dat voor de beoordeling of de toiletstoel een passende voorziening is, geen vereiste is dat de voorziening al is besproken tijdens het huisbezoek. De omstandigheid dat de toiletstoel niet ter sprake is gekomen tijdens het huisbezoek op 3 oktober 2022, en dat eiseres in de veronderstelling was dat de aanvraag zou worden toegewezen, betekent niet dat verweerder de kosten moet vergoeden. Deze grond slaagt dus niet.
6. Eiseres heeft subsidiair aangevoerd dat zij voor de kosten van een toiletstoel dient te worden gecompenseerd als de rechtbank van oordeel is dat de toiletstoel een adequate voorziening is.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat deze grond niet slaagt. Uit het in 1.3 beschreven contact met de Wmo-consulent leidt de rechtbank af, net als verweerder, dat eiseres geen toiletstoel wenste als voorziening. Eiseres heeft dit standpunt ook voor het eerst in beroep naar voren gebracht, zodat verweerder niet in het bestreden besluit over een vergoeding van de kosten voor een toiletstoel hoefde te beslissen.
6.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de kosten voor het plaatsen van het tweede toilet daadwerkelijk zijn gemaakt. Verweerder heeft enkel een offerte van eiseres ontvangen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is de kosten van een toiletstoel alsnog aan eiseres te vergoeden, als eiseres middels een factuur kan aantonen dat het toilet is geplaatst. Eiseres kan zich hiervoor tot verweerder wenden.
7. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat verweerder geen vast toilet op de eerste verdieping hoefde te plaatsen, omdat een toiletstoel een adequate voorziening voor eiseres was.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.