ECLI:NL:RBDHA:2024:5343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
22/2598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkeringen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om zijn Tozo-uitkeringen in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 17 maart 2020 niet ingeschreven was bij de Kamer van Koophandel, wat een voorwaarde was voor het verkrijgen van de Tozo-uitkeringen. Eiser had eerder een Tozo-uitkering aangevraagd en ontvangen, maar verweerder concludeerde dat hij niet voldeed aan de inschrijfvereisten. Eiser voerde aan dat de vertraging in zijn inschrijving te wijten was aan de Kamer van Koophandel, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking en terugvordering van de uitkeringen niet op een schending van de inlichtingenverplichting was gebaseerd, maar op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had afgewogen of de intrekking en terugvordering in redelijkheid konden plaatsvinden, gezien de omstandigheden van de zaak. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: B. te Vrede).

Inleiding

Het besluit van 8 oktober 2021 (primair besluit I) strekt tot intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) van eiser over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 tot een bedrag van € 4.509,93 en over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 tot een bedrag van € 3.226,32.
In het besluit van 14 december 2021 (primair besluit II) heeft verweerder het terug te vorderen bedrag over de periode in 2020 verlaagd naar € 4.101,97.
Met het bestreden besluit van 31 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard in navolging van het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften (Adviescommissie).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 13 mei 2020 een uitkering op grond van de Tozo aangevraagd. Verweerder heeft bij besluit van 23 juni 2020 eiser voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 een Tozo-uitkering in de kosten van levensonderhoud naar de gehuwden-norm toegekend (Tozo 1). Op 23 februari 2021 heeft eiser opnieuw aanvraag op grond van de Tozo ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 11 maart 2021 eiser ook voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 een Tozo-uitkering, nu naar de norm voor een alleenstaande toegekend (Tozo 3).
1.2.
Eiser heeft op 25 mei 2021 een lening aangevraagd voor bedrijfskapitaal op grond van de Tozo. In het rapport naar aanleiding van die aanvraag is geconstateerd dat eiser niet op 17 maart 2020 ingeschreven was bij de Kamer van Koophandel (KvK), maar pas op 19 maart 2020. Vervolgens heeft verweerder in het besluit van 1 juni 2021 de aanvraag om de lening afgewezen en aangekondigd dat de Tozo-uitkeringen zullen worden teruggevorderd.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens de primaire besluiten genomen, op de grond dat eiser niet in aanmerking kwam voor uitkeringen op grond van de Tozo. Verweerder heeft de primaire besluiten gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder heeft bij het bestreden besluit aan de intrekkingen artikel 54, derde lid, tweede volzin van de Participatiewet (Pw) ten grondslag gelegd en heeft de terugvorderingen gebaseerd op artikel 58, tweede lid en onder a van de Pw.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de intrekking en terugvordering van de Tozo 1 en Tozo 3-uitkeringen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
4. De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021.
5. In artikel 2, tweede lid van de Tozo is, voor zover hier van belang, bepaald dat algemene bijstand op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet op 17 maart 2020 was ingeschreven in het handelsregister bij de KvK. Gelet op artikel 2, tweede lid van de Tozo, kwam eiser om die reden dus niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Tozo.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich ruim voor 17 maart 2020 heeft geprobeerd in te schrijven bij de KvK. Dat zijn inschrijving te laat is, is volgens eiser te wijten aan de KvK, omdat zijn inschrijving werd vertraagd door de KvK. Eiser heeft gesteld dat hij voor de inschrijving op 19 maart 2020 al twee weken aan het werk was als zelfstandige en dat hij facturen kan tonen die hij vóór 17 maart 2020 naar klanten heeft gestuurd.
7.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich ruim voor 17 maart 2020 bij de KvK voor inschrijving heeft gemeld en dat de KvK zijn afspraak, buiten zijn wil om, heeft uitgesteld.
7.2.
Deze grond slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet met controleerbare gegevens heeft onderbouwd dat hij zich vóór 17 maart 2020 heeft geprobeerd in te schrijven bij de KvK en dat zijn inschrijving door de KvK is uitgesteld. Dat eiser facturen kan tonen van werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd van vóór zijn inschrijving bij de KvK, maakt dit niet anders. Voor de toepassing van artikel 2, tweede lid van de Tozo is enkel relevant wanneer eiser stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK.
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat de gemeente de uitkering pas op een heel laat moment heeft ingetrokken en teruggevorderd en dat hij de terugvordering niet kan betalen.
8.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden afgezien van de terugvordering omdat de Tozo geen hardheidsclausule kent.
8.2.
De rechtbank begrijpt de grond van eiser zo, dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden dat verweerder pas na lange tijd is overgegaan op intrekking en terugvordering en dat eiser de terugvorderingen niet kan betalen. Deze grond slaagt. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking en terugvordering niet heeft gebaseerd op een schending van de inlichtingenverplichting. Aan de intrekking ligt artikel 54, derde lid, tweede volzin van de Pw ten grondslag, zodat intrekking een discretionaire bevoegdheid is. Ook de terugvordering heeft verweerder gebaseerd op een discretionaire bevoegdheid, namelijk artikel 58, tweede lid onder a van de Pw. Dat betekent dat verweerder diende af te wegen of de Tozo-uitkeringen in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid konden worden ingetrokken en teruggevorderd. Verweerder heeft een dergelijke afweging in het bestreden besluit ten onrechte niet gemaakt. Om die reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
8.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd toegelicht dat voor een afweging van de belangen nader intern beraad nodig is. De rechtbank kan zich voorstellen dat bij de afweging in aanmerking wordt genomen dat verweerder de Tozo-uitkering twee maal heeft toegekend (kennelijk in de veronderstelling dat eiser voldeed aan de inschrijfdatum bij de KvK) en dat er tussen de toekenningen van de Tozo-uitkeringen en de terugvordering geruime tijd zit. Daarnaast is de financiële positie van eiser relevant. In dat verband wijst de rechtbank op de opmerking van de Adviescommissie in het advies van 23 maart 2022 dat de conclusie gerechtvaardigd is dat eiser in de te beoordelen periode wel bijstandbehoevend was.

Conclusie

9. Uit overweging 8.3 volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van 6 weken.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.