ECLI:NL:RBDHA:2024:5339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
23/2641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor babyuitzet en babybedje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en een babybedje. Eisers, een gezin met zes kinderen, hadden op 1 februari 2023 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ter hoogte van € 688,10. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, omdat de kosten voor een babybedje als noodzakelijke kosten van het bestaan werden beschouwd, die eisers uit hun inkomen op bijstandsniveau konden dekken. Het college stelde ook dat de kosten voor de babyuitzet niet noodzakelijk waren, aangezien eiseres zwanger was van haar zevende kind en er verondersteld werd dat er al voldoende babyspullen aanwezig waren.

Eisers voerden aan dat zij door bijzondere omstandigheden, zoals onvoorziene kosten voor kinderopvang en verhuizing, niet in staat waren om te reserveren voor de gevraagde kosten. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet voldoende hadden aangetoond dat zij door deze omstandigheden niet in staat waren om de kosten voor het babybedje te dekken. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor het babybedje en de babyuitzet niet onder bijzondere bijstand vielen, omdat eisers niet hadden aangetoond dat zij deze kosten niet konden betalen uit hun bijstandsinkomen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: gemachtigden: mr. I. Colen en mr. F. Hoeseini).

Inleiding

Met het primaire besluit van 10 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor een babyuitzet afgewezen.
Met het bestreden besluit van 14 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers hebben op 1 februari 2023 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor een babybedje en een babyuitzet, tot een bedrag van € 688,10. In de aanvraag hebben eisers aangegeven dat eiseres zwanger is van haar zevende kindje, dat de babybedjes van haar vorige kinderen te oud zijn en dat ze drie baby’s heeft voor wie ze maar één bedje heeft.
2. Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing – onder wijziging van de motivering hiervan – gehandhaafd in het bestreden besluit. Daaraan heeft verweerder ten aanzien van het babybedje ten grondslag gelegd dat de kosten hiervan behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan, die eisers worden geacht te voldoen uit hun inkomen op bijstandsniveau. Dat kan volgens verweerder door hiervoor te reserveren of door gespreide betaling achteraf. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval bijzondere bijstand verleend zou moeten worden voor de kosten van het babybedje.
Ten aanzien van de gevraagde kosten van een babyuitzet heeft verweerder het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat deze kosten noodzakelijk zijn. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat eiseres zwanger is van haar zevende kind en dat ervan uitgegaan mag worden dat als gevolg van recente voorgaande zwangerschappen nog veel noodzakelijke spullen voorhanden zullen zijn. Verweerder heeft verder het standpunt ingenomen dat het gevraagde bedrag van € 688,10 niet onderbouwd is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand voor een babybedje en een babyuitzet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. Eisers hebben aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor zij niet konden reserveren voor de gevraagde kosten. De zwangerschap was niet gepland, waardoor eisers niet op deze kosten hadden gerekend. Bovendien hadden eisers geen financiële mogelijkheden om geld te reserveren omdat zij het afgelopen jaar veel onvoorziene kosten hebben gehad in verband met kinderopvang en hun verhuizing. Eisers hebben verder gesteld dat het gevraagde bedrag van € 668,10 overeenkomt met de NIBUD-norm voor een babyuitzet.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Over het toetsingskader van artikel 35, eerste lid van de Pw, volgt uit vaste jurisprudentie het volgende. [1]
6.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
6.2.
Omdat het uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle periodiek en incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, kan op grond van artikel 35, eerste lid van de Pw alleen recht op bijzondere bijstand bestaan als de aanvrager door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet, of met kosten die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. In dat geval moet worden beoordeeld of de aanvrager al dan niet de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor de kosten.
6.3.
Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand.
7. Met betrekking tot de gevraagde kosten voor een babybedje oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze kosten behoren tot de algemeen (incidenteel) noodzakelijke kosten van het bestaan. Het is daarom aan eisers om aannemelijk te maken dat zij deze kosten dor bijzondere omstandigheden niet zelf hebben kunnen voldoen. De rechtbank is van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. Verweerder heeft terecht in overweging genomen dat de kosten voor een babybedje voorzienbaar waren. Verder hebben eisers weliswaar gewezen op kosten die zij hebben moeten maken voor kinderopvang en in verband met een verhuizing, maar hebben zij niet inzichtelijk gemaakt wat deze kosten waren en waarom zij als gevolg hiervan niet in staat waren om voor het babybedje te sparen of de kosten hiervan achteraf te voldoen.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van eisers dat reserveren niet mogelijk was omdat beslag was gelegd op hun uitkering. Eisers hebben dit standpunt niet nader onderbouwd en zonder deugdelijke reden eerst ter zitting naar voren gebracht, zodat verweerder hierop niet naar behoren heeft kunnen reageren.
8. Met betrekking tot de kosten voor de babyuitzet is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat deze kosten noodzakelijk zijn, zodat daarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eisers ten tijde van belang al zes kinderen hadden, waarvan een aantal nog zeer jong was. De laatste paar zwangerschappen van eiseres hebben elkaar kort na elkaar opgevolgd. Om die reden heeft verweerder mogen aannemen dat eisers nog over een babyuitzet beschikten. Het lag op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat zij desondanks een geheel nieuwe babyuitzet nodig hadden. Daarin zijn eisers niet geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank nog in overweging dat, ook ter zitting, niet duidelijk is geworden om welke babyspullen het eisers nog concreet gaat. Het gevraagde bedrag van € 668,10 is daarmee ook onvoldoende onderbouwd.

Conclusie

9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet slaagt. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1152.