6.3.Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever had ten tijde van het bewezen verklaarde voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld.Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het handelen dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft het slachtoffer na een ruim tien minuten durende achtervolging twee keer door zijn hoofd geschoten, midden op straat, voor zijn eigen woning. De verdachte heeft het slachtoffer in levensbedreigende toestand achtergelaten en is weggelopen. Hij heeft vervolgens – ogenschijnlijk uiterst berekenend – geprobeerd zijn sporen te wissen. Hij heeft het wapen, de telefoons van het slachtoffer en zijn eigen telefoons weggegooid of verstopt. Ook heeft hij de slippers van het slachtoffer in een prullenbak gegooid. Vervolgens heeft de verdachte gedurende anderhalve week op verschillende locaties ondergedoken gezeten, terwijl hij wist dat de politie naar hem op zoek was. Het kwijtmaken van bewijsmateriaal kan er zeer wel aan hebben bijgedragen dat niet precies kan worden vastgesteld wat er die nacht tussen de verdachte en het slachtoffer is gebeurd. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Met zijn handelen heeft de verdachte een jonge man van destijds 22 jaar oud op gewelddadige en gruwelijke wijze het leven ontnomen. Het is niet voor te stellen welke doodsangsten het slachtoffer in de laatste minuten van zijn leven heeft moeten doorstaan, te meer nu hij tevergeefs heeft geprobeerd om te vluchten.
De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de moeder en de twee (half)zussen van het slachtoffer tijdens het door hen uitgeoefende spreekrecht hebben verwoord. Zij hebben moeten toezien hoe het slachtoffer gedurende een week in comateuze toestand in het ziekenhuis heeft verkeerd en uiteindelijk aan zijn verwondingen is overleden. Zij zijn boos, angstig en verdrietig en moeten hun zoon en (half)broer missen. Dat verlies doet hen immens pijn en hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. De wetenschap dat zij voortaan de kleine momenten in het dagelijks leven, verjaardagen en feestdagen zonder het slachtoffer moeten doorbrengen, maakt hun verdriet alleen maar groter.
Het handelen van de verdachte heeft in Katwijk, de woonplaats van de verdachte en het slachtoffer, veel teweeggebracht, en tot gevoelens van boosheid, angst en onveiligheid geleid. Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte geschokt.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan zijn zodanig ernstig, dat de rechtbank een oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
dertien jarenin beginsel gerechtvaardigd acht.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en is veroordeeld ter zake van openlijke geweldpleging en zware mishandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen van R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, in zijn Pro Justitia-rapport van 5 februari 2024 en van C. Balázs, S.J. Roza, beide psychiaters, en J. Veel, forensisch milieuonderzoeker, in hun Pro Justitia-rapport van 12 februari 2024 (hierna tezamen: de gedragsdeskundigen). De bevindingen van de gedragsdeskundigen houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
De psycholoog beschrijft dat de verdachte ongeremd en impulsief overkomt in het vertellen over antisociaal gedrag, zoals rijden onder invloed en dronken vechtpartijen. Hij lijkt zelf onvoldoende in te zien hoe antisociaal zijn eigen gedrag is. De impulscontrole bij de verdachte schiet forst tekort. Zijn copingstijl, de manier waarop de verdachte doorgaans zijn problemen oplost, lijkt voornamelijk vermijdend (blowen) en emotioneel (geweld gebruiken). Wat de gewetensfuncties betreft, kan worden gezegd dat hierin de nodige lacunes worden gezien. Hiermee geconfronteerd, is de verdachte geneigd om zijn gedrag te normaliseren, te externaliseren en/of bagatelliseren. De verdachte heeft een disharmonisch intelligentieprofiel, wat vaker wordt gezien bij personen met ADHD. Het algemene vaardigheidsniveau ligt op gemiddeld niveau, terwijl zijn verwerkingssnelheid op beneden gemiddeld niveau ligt, richting laagbegaafd niveau.
De psychiaters rapporteren dat de verdachte vanaf zijn kindertijd en gedurende zijn jeugd gedragsproblemen liet zien. Deze zijn ook in het heden nog zichtbaar en vormen onderdeel van het cluster disruptieve gedragsstoornissen. Het onderscheid tussen ‘nature’ en ‘nurture’ is in de totstandkoming van deze problematiek nauwelijks meer te maken. Er lijkt vanaf de puberteit bij de verdachte sprake te zijn geweest van enige pedagogische verwaarlozing, doordat er (te) weinig toezicht op hem was. De verdachte heeft met name vanaf de middelbare school volledig zijn eigen gang kunnen gaan. De verdachte begon op zijn veertiende met blowen en op zijn vijftiende is hij met de handel in cannabis gestart, waarna hij is overgegaan op de handel in cocaïne. Daarnaast is het alcoholgebruik van de verdachte problematisch; alcoholgebruik maakt de verdachte impulsief en agressief.
De gedragsdeskundigen hebben vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, een lichte stoornis in alcoholgebruik en een ADHD-stoornis, gecombineerd beeld. In beschrijvende zin kan voorts nog worden gesproken van een evident bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting. Deze stoornissen waren ten tijde van het feit aanwezig. De verdachte heeft zijn (agressieve) impulsen, mede vanwege zijn antisociale ontwikkeling en ADHD, onvoldoende onder controle.
De psycholoog concludeert dat kan worden gesteld dat de verdachte, vanwege de geschetste problematiek, en vanwege de levensbedreigende situatie waarin hij zich bevond, in een verminderde staat was om zijn gedrag te reguleren, andere gedragskeuzes te maken en daarnaar te handelen. De psychiaters lichten verder toe dat de verdachte gewend is te reageren met agressie. Het ervaren van onrecht en bedreiging wekt bij hem hevige woede op. Door zijn impulsiviteit, beperkte frustratietolerantie en verminderd probleemoplossend vermogen kan hij de gevolgen van zijn handelen minder goed overzien dan een gemiddelde leeftijdsgenoot zonder de bij hem vastgestelde stoornissen. De gedragsdeskundigen adviseren om de verdachte het bewezen verklaarde verminderd toe te rekenen. De psychiaters maken daarbij de kanttekening dat hoevéél verminderd door diverse onzekerheden, zoals ontbrekende feiten bij het delict en het gestelde geheugenverlies, gedragskundig niet nader te bepalen is.
Er wordt geen indicatie voor het toepassen van het jeugdstrafrecht gezien en daarom ook niet door de gedragsdeskundigen geadviseerd.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte
verminderdkan worden toegerekend. Dit heeft enige matigende werking op de strafoplegging. Tegelijkertijd neemt de rechtbank in haar overwegingen mee dat de verdachte, zoals hij ook ter terechtzitting heeft verklaard, zich ervan bewust was dat de agressieproblematiek en zijn impulsiviteit door alcoholconsumptie worden verergerd. Desondanks heeft hij op de bewuste avond excessief alcohol gebruikt. Verder houdt de rechtbank in matigende zin rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport d.d. 12 maart 2024. De reclassering neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over en adviseert, als de strafmaat dat toelaat, oplegging van tbs met voorwaarden en oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Voor zover de raadsman heeft bepleit om de duur van de op te leggen gevangenisstraf zodanig te beperken dat oplegging van tbs met voorwaarden mogelijk is, zal de rechtbank daar niet in meegaan. Ingevolge artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zou dat betekenen dat ten hoogste een gevangenisstraf van vijf jaren zou kunnen worden opgelegd. Deze strafoplegging zou evenwel geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en zou de met strafoplegging te dienen doelen van vergelding en normbevestiging ten onrechte achterstellen bij het strafdoel speciale preventie. Bovendien wordt daarmee het karakter van tbs met voorwaarden miskend. Of deze ‘lichtere’ vorm van tbs kan worden opgelegd, is immers niet alleen afhankelijk van de bereidheid van de verdachte om mee te werken aan eventueel op te leggen voorwaarden, maar ook van de ernst van het delict en het gevaar voor recidive.Bij zeer ernstige delicten, zoals in deze zaak, is oplegging van tbs met voorwaarden in beginsel dan ook niet aangewezen.
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf jarenpassend en geboden is. Die straf zal de rechtbank dan ook opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
De psychiaters schatten het risico op een vergelijkbaar delict bij gelijkblijvende omstandigheden en als er geen behandeling plaatsvindt, in als matig tot hoog. Het recidiverisico voor gewelddadig gedrag in het algemeen is waarschijnlijk nog hoger. De psycholoog schat de kans op geweldsrecidive, zonder adequate behandeling van de verdachte, als matig/hoog tot hoog in. De belangrijkste risicofactoren zijn, op dit moment, gelegen in de impuls- en agressieregulatieproblemen van de verdachte, een pro-criminele houding en een problematisch alcohol- en cannabisgebruik.
De gedragsdeskundigen adviseren, indien de strafmaat het toelaat, oplegging van tbs met voorwaarden, waarbij de verdachte langdurig en intensief klinisch zal moeten worden behandeld. Dit vanwege de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek, verslaving en ADHD. De inschatting van de gedragsdeskundigen is dat een langdurig resocialisatietraject nodig zal zijn en dat de voorgestelde behandelingen niet haalbaar zijn binnen de tenuitvoerlegging van (alleen) een gevangenisstraf, al dan niet gevolgd door een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De gedragsdeskundigen concluderen dat wanneer tbs met voorwaarden niet mogelijk is in verband met de strafmaat, tbs met dwangverpleging in overweging genomen moet worden.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia-rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een matig tot hoog recidiverisico en dat, om dat risico te verminderen, een langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk is. Aangezien tbs met voorwaarden niet aan de orde is, resteert de vraag of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van tbs met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van tbs dat het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor dwangverpleging. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico op een vergelijkbaar delict matig tot hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en langdurige behandeling vereist, die niet mogelijk is in een ander kader dan tbs met dwangverpleging.
De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.