ECLI:NL:RBDHA:2024:5335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
09-130655-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na schietincident in Katwijk met gevolg van tbs en schadevergoeding aan nabestaanden

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 21 mei 2023 in Katwijk, waarbij de verdachte het slachtoffer, na een achtervolging van ongeveer tien minuten, met een vuurwapen in het hoofd schoot. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, omdat onduidelijk bleef op welk moment hij zich had voorgenomen het slachtoffer te doden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf jaar op, alsook tbs met dwangverpleging, en oordeelde dat de verdachte verminderd toerekenbaar was. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder affectieschade. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de samenleving en de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-130655-23
Datum uitspraak: 17 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 17 april 2024 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 september 2023 - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2023 tot en met 28 mei 2023 te Katwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen, althans een wapen, (van korte afstand) één of meerdere kogels in het hoofd en/of het lichaam, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] , te schieten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Het gaat in deze zaak om het overlijden van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] werd in de vroege ochtend van 21 mei 2023 aangetroffen in de [straatnaam] in Katwijk, buiten bewustzijn en met meerdere schotwonden. Hij is naar het LUMC vervoerd, waar hij op 28 mei 2023 is overleden. In het naar aanleiding van het schietincident ingestelde politieonderzoek is al snel de verdachte naar voren gekomen als mogelijke betrokkene. Na zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, heeft de verdachte verklaard dat hij die nacht een ontmoeting had met [slachtoffer] , dat [slachtoffer] een vuurwapen trok en dat dit in een worsteling is afgegaan, waarna [slachtoffer] is weggerend. Wat er daarna is gebeurd, heeft de verdachte zich naar zijn zeggen niet kunnen herinneren.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte degene is die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en zo ja, of hij dit met voorbedachte raad heeft gedaan.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het
impliciet primairten laste gelegde, te weten moord, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het
impliciet primairten laste gelegde moet worden vrijgesproken en dat de verdachte hoogstens voor het
impliciet subsidiairten laste gelegde, te weten doodslag, veroordeeld kan worden.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het procesdossier met het nummer 2023152773/DH6R023027 van het onderzoek TGO-HOTEL23 van de politie Eenheid Den Haag, team grootschalige opsporing, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1340) en het forensisch dossier TGO-HOTEL23, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing (doorgenummerd pagina 1-222).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 maart 2024, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat de verdenking kort gezegd inhoudt dat ik [slachtoffer] zou hebben gedood. U vraagt mij of die verdenking klopt en of ik dat heb gedaan. Ja.
Ik ben op 21 mei 2023 rond 04:00 uur naar de Campingweg in Katwijk gereden. Ik had een worsteling met [slachtoffer] om het vuurwapen. Ik hoorde een harde knal. Na die knal had ik het vuurwapen in mijn hand. Ik zag [slachtoffer] vervolgens wegrennen.
U houdt mij voor dat mij in de verhoren bij de politie beelden zijn getoond van onder andere de Fagelstraat in Katwijk, waarop is te zien dat eerst [slachtoffer] omstreeks 04:34 uur voorbij deze camera rent en dat ik na 16 seconden rennend te zien zou zijn op deze camera. Ik moet degene geweest zijn die achter [slachtoffer] is aangerend. Ik herken mijzelf op de beelden.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 21 mei 2023, voor zover inhoudende (procesdossier p. 107-109):
A: Ik was samen met [getuige 2] in Katwijk. Dat was vannacht rond 04:30 uur. We liepen vanaf de Dr. W. Dreesstraat in de richting van de Oldenbarneveldtstraat. Toen hoorde ik een knal. Vervolgens zag ik vanuit de richting Hoorneslaan een man aan komen rennen. Ik herkende vervolgens deze man als [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). Op het moment dat [naam] ons al rennend passeerde hoorde ik hem zeggen: “ik word beschoten!”. Ik zag dat hij heel hard rende. We zagen dat [naam] doorrende richting de [straatnaam] , richting zijn woning. Ongeveer een halve minuut later zag ik een onbekende man langs rennen. Ineens zag ik dat [naam] van de weg afweek richting zijn woning. Ik zag dat de onbekende man ook afweek van de weg en achter [naam] aan rende. Opeens zag ik [naam] en de onbekende man niet meer. Enkele seconden daarna hoorde ik twee knallen achter elkaar. Toen ik dichterbij kwam, zag ik een persoon op de grond liggen. Ik zag gelijk dat het [naam] was die op de grond lag.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 21 mei 2023, voor zover inhoudende (procesdossier p. 120-121):
Ik was vandaag 21 mei 2023 omstreeks 04:30 uur samen met mijn maat [getuige 1] . Toen we in het steegje liepen, hoorden wij een knal. Het klonk als een revolver. Wij liepen verder naar de Van Slingelandtstraat en op het hoekje zagen wij ineens een jongen komen aanrennen. Hij kwam uit de richting van de Hoorneslaan. Toen hij ons voorbij kwam rennen zei hij tegen ons: “ik ben neergeschoten.” Later kwam ineens een andere man voorbij rennen. Hij kwam uit dezelfde richting gelopen als het slachtoffer. Wij liepen door in de richting van de [straatnaam] . Toen we op het hoekje van de Fagelstraat waren, zagen wij twee flitsen van de plek komen waar de mannen naar toe waren gerend en gelijk hoorden wij twee knallen. Ik zag dat het slachtoffer in elkaar zakte na de knallen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 mei 2023, voor zover inhoudende (procesdossier p. 25-26):
Op 21 mei 2023 hoorden wij, verbalisanten, dat er iemand op straat lag in de [straatnaam] . Ter hoogte van [huisnummer slachtoffer] zagen wij iemand midden op de weg liggen. We liepen naar het slachtoffer toe. Toen ik naast het slachtoffer zat, herkende ik het slachtoffer direct als de mij ambtshalve bekende [slachtoffer] . Ik zag dat er een wond aan zijn linker- of rechterwenkbrauw zat.
5. Een geschrift, te weten het rapport “Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden”, opgesteld op 25 september 2023 door drs. I.H.R. Hundscheid, arts en forensisch patholoog, voor zover inhoudende (forensisch dossier, p. 183):
Het overlijden van [slachtoffer] , 22 jaar oud, wordt verklaard door de gevolgen van één inschot aan het hoofd links.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De feiten
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. De verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar in de nacht van 21 mei 2023 ontmoet op of in de nabijheid van de Campingweg in Katwijk. Tijdens die ontmoeting is met een vuurwapen een schot gelost, waardoor [slachtoffer] in zijn lever is geraakt. Dit is om 04:21 uur, zo blijkt uit camerabeelden waarop het schot te horen is. Vervolgens is [slachtoffer] weggerend en is de verdachte hem achterna gerend met een vuurwapen bij zich, zo blijkt uit camerabeelden en getuigenverklaringen. [slachtoffer] en de verdachte zijn om 04:33 onderscheidenlijk 04:34 uur op camerabeelden vastgelegd. Daarop is te zien dat zij in dezelfde richting rennen, met 16 seconden tussen hen beiden. Zij hebben twee getuigen gepasseerd, tegen wie [slachtoffer] in het voorbijgaan heeft geroepen dat hij werd beschoten. Daarna heeft de verdachte met een vuurwapen twee schoten in het hoofd van [slachtoffer] gelost, waarvan één schot fataal was. Het precieze tijdstip van deze schoten kan de rechtbank niet vaststellen, maar dit moet vóór 04:37 uur zijn geweest, omdat de verdachte toen per Snapchat contact had met een vriend. Ook heeft een getuige rond dit tijdstip 112 gebeld.
Opzet op de dood
De verdachte heeft [slachtoffer] met een vuurwapen door het hoofd geschoten. Dit handelen dient naar zijn uiterlijke verschijningvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van de verdachte hierop ten volle was gericht.
Vrijspraak medeplegen
Ten laste is gelegd dat de verdachte [slachtoffer] tezamen en in vereniging met een of meer anderen zou hebben gedood. Het dossier biedt hiervoor echter geen aanknopingspunten. De verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad, gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
In deze zaak is het volgende van belang. Vast staat dat de verdachte en [slachtoffer] elkaar in de nacht van 21 mei 2023 hebben ontmoet en dat tijdens hun ontmoeting een schot is gelost, waardoor [slachtoffer] in zijn lever is geraakt. Ook staat vast dat de verdachte daarna achter [slachtoffer] is aangerend en hem uiteindelijk twee keer door het hoofd heeft geschoten. Over de details van de ontmoeting, zoals wie het initiatief heeft genomen, met welke intentie de verdachte daar naartoe is gegaan en wat zich tussen de verdachte en [slachtoffer] precies heeft afgespeeld, heeft het opsporingsonderzoek geen duidelijkheid kunnen bieden. De rechtbank is voor vaststellingen daarover dan ook aangewezen op de verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft – voor zover hier van belang – het volgende verklaard. Ten tijde van het ten laste gelegde had de verdachte een conflict met [slachtoffer] , omdat de verdachte op de pof drugs bij [slachtoffer] had gekocht en daardoor een schuld bij hem had openstaan. Deze schuld werd door [slachtoffer] steeds verhoogd, omdat de verdachte niet op tijd had betaald. Medio februari 2023 werd een raam van het huis van de verdachte ingegooid. De verdachte dacht dat [slachtoffer] , of iemand die tot zijn ‘groep’ behoorde, dit had gedaan. In de nacht van 21 mei 2023 belde [slachtoffer] de verdachte op en zei hem dat hij naar de Campingweg moest komen. Hierop is de verdachte in zijn auto gestapt en is hij daarheen gereden. Hij dacht dat zij het over de schuld zouden gaan hebben. Tijdens de ontmoeting bracht [slachtoffer] inderdaad de schuld ter sprake. De verdachte maakte duidelijk dat hij niet meer zou gaan betalen, waarna [slachtoffer] een vuurwapen op de verdachte heeft gericht. Vervolgens werd [slachtoffer] afgeleid door het trillen van zijn telefoon, waarop de verdachte heeft geprobeerd het wapen af te pakken. Er ontstond een worsteling. Tijdens die worsteling is het vuurwapen afgegaan. Hierna rende [slachtoffer] weg en had de verdachte het vuurwapen in zijn hand. Daarna kan de verdachte zich niets meer herinneren tot het moment dat hij rond 05:00 uur op de Boulevard in Katwijk stond.
De rechtbank kan uit deze verklaring noch anderszins uit het dossier afleiden dat de verdachte naar de ontmoeting met [slachtoffer] is gegaan met het voornemen om [slachtoffer] te doden. Dat de verdachte daar mogelijk wel een motief voor heeft gehad, is daartoe onvoldoende.
Wat er tijdens die ontmoeting precies is gebeurd, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen, maar de verklaring van de verdachte daarover kan de rechtbank niet als onaannemelijk terzijde schuiven. Die verklaring vindt op meerdere punten steun in de onderzoeksbevindingen van de politie. Zo blijkt uit telefoongegevens dat [slachtoffer] om 04:21 uur – het tijdstip van het eerste schot – drie sms-berichten kreeg, wat overeen zou komen met het trillen van de telefoon waardoor [slachtoffer] zou zijn afgeleid. Uit schotrestenonderzoek is gebleken dat het eerste schot op een afstand van maximaal tien centimeter is gelost, wat zou kunnen passen bij het afgaan van het wapen tijdens een worsteling. Ook is uit politiemutaties naar voren gekomen dat [slachtoffer] drugsschulden van afnemers verhoogde als hij niet tijdig werd betaald, zoals de verdachte heeft verklaard.
Uitgaande van de verklaring van de verdachte is het eerste schot onbedoeld gelost tijdens een worsteling en is [slachtoffer] vervolgens weggerend. Uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat de verdachte achter [slachtoffer] is aangerend met het wapen in zijn hand, dat deze achtervolging ruim tien minuten heeft geduurd en dat de verdachte [slachtoffer] uiteindelijk heeft doodgeschoten.
Op welk moment de verdachte heeft besloten dat hij [slachtoffer] zou gaan doden, kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn standpunt dat dit al bij aanvang van de achtervolging moet zijn geweest. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte [slachtoffer] met een wapen achterna is gaan rennen, kan niet reeds worden afgeleid dat dit met het doel moet zijn geweest om [slachtoffer] dood te schieten. Het besluit om [slachtoffer] te doden kan de verdachte ook pas later hebben genomen, bijvoorbeeld tijdens de achtervolging of vlak voordat hij [slachtoffer] daadwerkelijk heeft doodgeschoten. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet vaststaat of en in hoeverre de verdachte zich heeft gerealiseerd dat [slachtoffer] gewond was geraakt. Ook is van belang dat de officier van justitie kennelijk een andere betekenis heeft toegekend aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat het “hij of ik” was. De rechtbank heeft deze verklaring zo opgevat dat de verdachte bedoelde dat hij
achteraftot dat inzicht is gekomen, maar niet dat hij dat ook op dat moment dacht. Wat er door de verdachte heen ging, is niet duidelijk geworden. De verdachte zegt zich dat immers niet te kunnen herinneren.
Dat de achtervolging ruim tien minuten heeft geduurd, is dan ook – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte in die tijd heeft nagedacht over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Onduidelijk is immers op welk moment tijdens die ruim tien minuten de verdachte zich heeft voorgenomen om [slachtoffer] te doden. Als reële [mogelijkheid] blijft open dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, bijvoorbeeld toen hij oog in oog kwam te staan met [slachtoffer] in de [straatnaam] . Maar ook als er – veronderstellenderwijs – van uit wordt gegaan dat de verdachte zich al eerder, bijvoorbeeld tijdens de achtervolging, heeft voorgenomen om [slachtoffer] te doden, dan nog zijn er zwaarwegende contra-indicaties voor voorbedachte raad. Zo gaat het dan nog steeds om een korte tijdspanne, gedurende welke de verdachte hard aan het rennen was, wat niet duidt op kalm beraad. Zeker niet als dat rennen wordt bezien tegen de achtergrond van de niet onaannemelijk geachte verklaring van de verdachte, inhoudende dat [slachtoffer] een wapen op hem had gericht dat in een worsteling was afgegaan.
De officier van justitie heeft tot slot gewezen op de handelingen van de verdachte ná het lossen van het fatale schot. De verdachte heeft geprobeerd zijn sporen te wissen door bewijs weg te maken. De wijze waarop de verdachte dat heeft gedaan is berekenend te noemen, maar hieruit kan geen conclusie worden getrokken over het denken en handelen van de verdachte voorafgaand aan het doodschieten van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte handelde met voorbedachte raad.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het
impliciet primairten laste gelegde. De rechtbank acht het
impliciet subsidiairten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij
op21 mei 2023 te Katwijk [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen één kogel in het hoofd van die [slachtoffer] te schieten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, alsmede dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier jaren en aan hem tbs met voorwaarden op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever had ten tijde van het bewezen verklaarde voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. [1] Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het handelen dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft het slachtoffer na een ruim tien minuten durende achtervolging twee keer door zijn hoofd geschoten, midden op straat, voor zijn eigen woning. De verdachte heeft het slachtoffer in levensbedreigende toestand achtergelaten en is weggelopen. Hij heeft vervolgens – ogenschijnlijk uiterst berekenend – geprobeerd zijn sporen te wissen. Hij heeft het wapen, de telefoons van het slachtoffer en zijn eigen telefoons weggegooid of verstopt. Ook heeft hij de slippers van het slachtoffer in een prullenbak gegooid. Vervolgens heeft de verdachte gedurende anderhalve week op verschillende locaties ondergedoken gezeten, terwijl hij wist dat de politie naar hem op zoek was. Het kwijtmaken van bewijsmateriaal kan er zeer wel aan hebben bijgedragen dat niet precies kan worden vastgesteld wat er die nacht tussen de verdachte en het slachtoffer is gebeurd. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Met zijn handelen heeft de verdachte een jonge man van destijds 22 jaar oud op gewelddadige en gruwelijke wijze het leven ontnomen. Het is niet voor te stellen welke doodsangsten het slachtoffer in de laatste minuten van zijn leven heeft moeten doorstaan, te meer nu hij tevergeefs heeft geprobeerd om te vluchten.
De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de moeder en de twee (half)zussen van het slachtoffer tijdens het door hen uitgeoefende spreekrecht hebben verwoord. Zij hebben moeten toezien hoe het slachtoffer gedurende een week in comateuze toestand in het ziekenhuis heeft verkeerd en uiteindelijk aan zijn verwondingen is overleden. Zij zijn boos, angstig en verdrietig en moeten hun zoon en (half)broer missen. Dat verlies doet hen immens pijn en hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. De wetenschap dat zij voortaan de kleine momenten in het dagelijks leven, verjaardagen en feestdagen zonder het slachtoffer moeten doorbrengen, maakt hun verdriet alleen maar groter.
Het handelen van de verdachte heeft in Katwijk, de woonplaats van de verdachte en het slachtoffer, veel teweeggebracht, en tot gevoelens van boosheid, angst en onveiligheid geleid. Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte geschokt.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan zijn zodanig ernstig, dat de rechtbank een oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
dertien jarenin beginsel gerechtvaardigd acht.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en is veroordeeld ter zake van openlijke geweldpleging en zware mishandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen van R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, in zijn Pro Justitia-rapport van 5 februari 2024 en van C. Balázs, S.J. Roza, beide psychiaters, en J. Veel, forensisch milieuonderzoeker, in hun Pro Justitia-rapport van 12 februari 2024 (hierna tezamen: de gedragsdeskundigen). De bevindingen van de gedragsdeskundigen houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
De psycholoog beschrijft dat de verdachte ongeremd en impulsief overkomt in het vertellen over antisociaal gedrag, zoals rijden onder invloed en dronken vechtpartijen. Hij lijkt zelf onvoldoende in te zien hoe antisociaal zijn eigen gedrag is. De impulscontrole bij de verdachte schiet forst tekort. Zijn copingstijl, de manier waarop de verdachte doorgaans zijn problemen oplost, lijkt voornamelijk vermijdend (blowen) en emotioneel (geweld gebruiken). Wat de gewetensfuncties betreft, kan worden gezegd dat hierin de nodige lacunes worden gezien. Hiermee geconfronteerd, is de verdachte geneigd om zijn gedrag te normaliseren, te externaliseren en/of bagatelliseren. De verdachte heeft een disharmonisch intelligentieprofiel, wat vaker wordt gezien bij personen met ADHD. Het algemene vaardigheidsniveau ligt op gemiddeld niveau, terwijl zijn verwerkingssnelheid op beneden gemiddeld niveau ligt, richting laagbegaafd niveau.
De psychiaters rapporteren dat de verdachte vanaf zijn kindertijd en gedurende zijn jeugd gedragsproblemen liet zien. Deze zijn ook in het heden nog zichtbaar en vormen onderdeel van het cluster disruptieve gedragsstoornissen. Het onderscheid tussen ‘nature’ en ‘nurture’ is in de totstandkoming van deze problematiek nauwelijks meer te maken. Er lijkt vanaf de puberteit bij de verdachte sprake te zijn geweest van enige pedagogische verwaarlozing, doordat er (te) weinig toezicht op hem was. De verdachte heeft met name vanaf de middelbare school volledig zijn eigen gang kunnen gaan. De verdachte begon op zijn veertiende met blowen en op zijn vijftiende is hij met de handel in cannabis gestart, waarna hij is overgegaan op de handel in cocaïne. Daarnaast is het alcoholgebruik van de verdachte problematisch; alcoholgebruik maakt de verdachte impulsief en agressief.
De gedragsdeskundigen hebben vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, een lichte stoornis in alcoholgebruik en een ADHD-stoornis, gecombineerd beeld. In beschrijvende zin kan voorts nog worden gesproken van een evident bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting. Deze stoornissen waren ten tijde van het feit aanwezig. De verdachte heeft zijn (agressieve) impulsen, mede vanwege zijn antisociale ontwikkeling en ADHD, onvoldoende onder controle.
De psycholoog concludeert dat kan worden gesteld dat de verdachte, vanwege de geschetste problematiek, en vanwege de levensbedreigende situatie waarin hij zich bevond, in een verminderde staat was om zijn gedrag te reguleren, andere gedragskeuzes te maken en daarnaar te handelen. De psychiaters lichten verder toe dat de verdachte gewend is te reageren met agressie. Het ervaren van onrecht en bedreiging wekt bij hem hevige woede op. Door zijn impulsiviteit, beperkte frustratietolerantie en verminderd probleemoplossend vermogen kan hij de gevolgen van zijn handelen minder goed overzien dan een gemiddelde leeftijdsgenoot zonder de bij hem vastgestelde stoornissen. De gedragsdeskundigen adviseren om de verdachte het bewezen verklaarde verminderd toe te rekenen. De psychiaters maken daarbij de kanttekening dat hoevéél verminderd door diverse onzekerheden, zoals ontbrekende feiten bij het delict en het gestelde geheugenverlies, gedragskundig niet nader te bepalen is.
Er wordt geen indicatie voor het toepassen van het jeugdstrafrecht gezien en daarom ook niet door de gedragsdeskundigen geadviseerd.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte
verminderdkan worden toegerekend. Dit heeft enige matigende werking op de strafoplegging. Tegelijkertijd neemt de rechtbank in haar overwegingen mee dat de verdachte, zoals hij ook ter terechtzitting heeft verklaard, zich ervan bewust was dat de agressieproblematiek en zijn impulsiviteit door alcoholconsumptie worden verergerd. Desondanks heeft hij op de bewuste avond excessief alcohol gebruikt. Verder houdt de rechtbank in matigende zin rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport d.d. 12 maart 2024. De reclassering neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over en adviseert, als de strafmaat dat toelaat, oplegging van tbs met voorwaarden en oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Voor zover de raadsman heeft bepleit om de duur van de op te leggen gevangenisstraf zodanig te beperken dat oplegging van tbs met voorwaarden mogelijk is, zal de rechtbank daar niet in meegaan. Ingevolge artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zou dat betekenen dat ten hoogste een gevangenisstraf van vijf jaren zou kunnen worden opgelegd. Deze strafoplegging zou evenwel geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en zou de met strafoplegging te dienen doelen van vergelding en normbevestiging ten onrechte achterstellen bij het strafdoel speciale preventie. Bovendien wordt daarmee het karakter van tbs met voorwaarden miskend. Of deze ‘lichtere’ vorm van tbs kan worden opgelegd, is immers niet alleen afhankelijk van de bereidheid van de verdachte om mee te werken aan eventueel op te leggen voorwaarden, maar ook van de ernst van het delict en het gevaar voor recidive. [2] Bij zeer ernstige delicten, zoals in deze zaak, is oplegging van tbs met voorwaarden in beginsel dan ook niet aangewezen.
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf jarenpassend en geboden is. Die straf zal de rechtbank dan ook opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
De psychiaters schatten het risico op een vergelijkbaar delict bij gelijkblijvende omstandigheden en als er geen behandeling plaatsvindt, in als matig tot hoog. Het recidiverisico voor gewelddadig gedrag in het algemeen is waarschijnlijk nog hoger. De psycholoog schat de kans op geweldsrecidive, zonder adequate behandeling van de verdachte, als matig/hoog tot hoog in. De belangrijkste risicofactoren zijn, op dit moment, gelegen in de impuls- en agressieregulatieproblemen van de verdachte, een pro-criminele houding en een problematisch alcohol- en cannabisgebruik.
De gedragsdeskundigen adviseren, indien de strafmaat het toelaat, oplegging van tbs met voorwaarden, waarbij de verdachte langdurig en intensief klinisch zal moeten worden behandeld. Dit vanwege de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek, verslaving en ADHD. De inschatting van de gedragsdeskundigen is dat een langdurig resocialisatietraject nodig zal zijn en dat de voorgestelde behandelingen niet haalbaar zijn binnen de tenuitvoerlegging van (alleen) een gevangenisstraf, al dan niet gevolgd door een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De gedragsdeskundigen concluderen dat wanneer tbs met voorwaarden niet mogelijk is in verband met de strafmaat, tbs met dwangverpleging in overweging genomen moet worden.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia-rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een matig tot hoog recidiverisico en dat, om dat risico te verminderen, een langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk is. Aangezien tbs met voorwaarden niet aan de orde is, resteert de vraag of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van tbs met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van tbs dat het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor dwangverpleging. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico op een vergelijkbaar delict matig tot hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en langdurige behandeling vereist, die niet mogelijk is in een ander kader dan tbs met dwangverpleging.
De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.

7.De vorderingen tot schadevergoeding

7.1.
De vorderingen
De vordering van [benadeelde partij 1]
- een neef van het slachtoffer - heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.113,80, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [benadeelde partij 2]
- de moeder van het slachtoffer - heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voornoemd bedrag bestaat uit affectieschade.
De vordering van [benadeelde partij 3]
- de vader van het slachtoffer - heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voornoemd bedrag bestaat uit affectieschade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen kunnen worden, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
Materiële schade
De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de gevorderde schade in een rechtstreeks verband staat tot het bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag van € 11.113,80 zal dan ook worden toegewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen met ingang van 21 juni 2023, omdat blijkens de factuur van de begrafenisverzorger de schade op die datum is ontstaan.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
Affectieschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, als moeder van het slachtoffer, voor vergoeding in aanmerking komende affectieschade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De hoogte van de schade is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 20.000,- aan affectieschade geheel toewijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding toewijzen met ingang van 21 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat die schade op die datum is ontstaan.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van F [benadeelde partij 3]
Affectieschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, als vader van het slachtoffer, voor vergoeding in aanmerking komende affectieschade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De hoogte van de schade is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 17.500,- aan affectieschade geheel toewijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding toewijzen met ingang van 21 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat die schade op die datum is ontstaan.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. Om de benadeelde partijen niet zelf te belasten met de incasso van de aan hen toegewezen schadevergoeding, zal de rechtbank aan de verdachte een betalingsverplichting opleggen aan de Staat ter hoogte van de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 mei 2023 ( [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) onderscheidenlijk 21 juni 2023 ( [benadeelde partij 1] ) tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van de benadeelde partijen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
impliciet primairten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
impliciet subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte om te betalen:
  • een bedrag van € 20.000,- aan [benadeelde partij 2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
  • een bedrag van € 17.500,- aan [benadeelde partij 3] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
  • een bedrag van € 11.113,80 aan [benadeelde partij 1] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juni 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen:
  • een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 2] ;
  • een bedrag van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 3] ;
  • een bedrag van € 11.113,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag van € 20.000,- ten behoeve van [benadeelde partij 2] niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag van € 17.500,- ten behoeve van [benadeelde partij 3] niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag van € 11.113,80 ten behoeve van [benadeelde partij 1] niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 90 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2024.

Voetnoten

1.Thans is dit 25 jaren. Dit nieuwe strafmaximum is echter pas van toepassing op delicten gepleegd na de inwerkingtreding op 1 juli 2023.
2.Kamerstukken II 2008-09, 31 823, nr. 3, p. 3