ECLI:NL:RBDHA:2024:5331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
22/2629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag door gemeente Rijswijk

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om individuele inkomenstoeslag. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk afgewezen met het primaire besluit van 4 maart 2022, en het bezwaar van eisers werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 12 april 2022. Eisers, die sinds 14 november 2019 een bijstandsuitkering ontvangen, hebben op 24 januari 2022 een aanvraag ingediend voor de individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw). De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is. Verweerder heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat eiser voldoet aan de eis van een ononderbroken inkomen gedurende de afgelopen 36 maanden. Eisers hebben niet met objectieve bewijsstukken aangetoond dat het inkomen van eiser tijdens zijn verblijf in Egypte onder de bijstandsnorm lag. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt, omdat zij niet hebben aangetoond dat eiser geen inkomen had in de relevante periode. Bovendien is het inkomen van eiser gedurende de gehele referteperiode relevant, ook al kwam hij pas in november 2019 naar Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigden: mr. I. Colen en mr. F. Hoeseini).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om individuele inkomenstoeslag. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 4 maart 2022 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 12 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers ontvangen sinds 14 november 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor gehuwden. Daarvoor ontving eiseres vanaf 13 november 2018 een uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eiser is in november 2019 van Egypte naar Nederland gekomen.
1.1.
Eisers hebben op 24 januari 2022 een aanvraag gedaan om individuele inkomenstoeslag op grond van de Pw.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder verwezen naar artikel 36 van de Pw en artikel 2:1 van de Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Rijswijk 2017 (de Verordening). Volgens verweerder kan niet worden vastgesteld dat eiser voldoet aan de eis dat hij de afgelopen 36 maanden ononderbroken een inkomen heeft ontvangen dat gelijk of lager is dan maximaal 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers niet met objectieve bewijsstukken hebben onderbouwd dat het inkomen van eiser gedurende het deel van de referteperiode waarin hij nog in Egypte verbleef, namelijk van 25 januari 2019 tot en met 13 november 2019, onder de toepasselijke bijstandsnorm lag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Standpunten eisers
4. Eisers hebben aangevoerd dat zij in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag omdat eiser wel voldoet aan de 36 maanden-eis. Gedurende de periode waarin eiser in Egypte woonde werd hij door familie onderhouden. Eiser had destijds geen inkomen en is ook zonder inkomen of vermogen naar Nederland gekomen en heeft daarna in Nederland op bijstandsniveau geleefd.
Verder stellen eisers dat het inkomen van eiser in de periode van januari 2019 tot november 2019 niet van belang is, omdat hij voor dat deel van de referteperiode nog niet bij zijn gezin in Nederland was. Eiseres zou daarom in elk geval aanspraak moeten kunnen maken op een inkomenstoeslag naar de alleenstaande oudernorm van € 561,- omdat eiseres en haar kinderen meer dan drie jaar hebben moeten rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau.
Juridisch kader
5. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Pw kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Pw en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
5.1.
De gemeente Rijswijk heeft voor de uitvoering van het bepaalde in artikel 36 van de Pw regels vastgelegd in de Verordening.
5.2.
In artikel 1:1, tweede lid en onder b van de Verordening is bepaald dat de referteperiode 36 maanden is voorafgaand aan de peildatum, de datum van de aanvraag.
5.3.
In artikel 2:1 van de Verordening is bepaald dat sprake is van een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.
5.4.
In artikel 2.1, vierde lid van de Verordening is bepaald dat de individuele inkomenstoeslag niet persoonsgebonden is en dat gehuwden/partners beiden aan alle voorwaarden dienen te voldoen.
Oordeel rechtbank
6. De beroepsgrond dat eiser voldoet aan de 36 maanden-eis slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet kan worden vastgesteld wat het inkomen van eiser was toen hij tijdens de referteperiode in 2019 in Egypte verbleef. Eiser heeft niet met concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij tijdens zijn verblijf in Egypte geen inkomsten had. De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat eiser destijds door zijn familie werd onderhouden is daarvoor niet voldoende.
7. De beroepsgrond dat het inkomen van eiser voor een gedeelte van de referteperiode buiten beschouwing zou moeten blijven, slaagt evenmin. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers in 2019 al een relatie hadden. Om in aanmerking te komen voor individuele inkomenstoeslag dienden eisers daarom gelet op artikel 2.1, vierde lid, van de Verordening allebei te voldoen aan de voorwaarde dat zij gedurende de referteperiode een inkomen hadden dat niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm. Dat betekent dat ook het inkomen van eiser gedurende de gehele referteperiode relevant is. Dat eiser eerst in november 2019 naar Nederland is gekomen maakt dit niet anders. De rechtbank volgt eisers daarom ook niet in hun standpunt dat eiseres in ieder geval aanspraak zou moeten kunnen maken op een individuele inkomenstoeslag naar de norm voor een alleenstaande.

Conclusie

8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.