In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen de vader en de moeder van een minderjarig kind, geboren in 2016. De vader had verzocht om gezamenlijk gezag over het kind en om een omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet op de zitting is verschenen en dat er al jaren geen communicatie tussen de ouders heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is, omdat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewijzen.
Daarnaast heeft de rechtbank ook het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewijzen. De rechtbank oordeelde dat er geen betrouwbare omgangsregeling kan worden vastgesteld, gezien de onbereikbaarheid van de vader en het feit dat het kind al geruime tijd geen contact met de vader heeft gehad. De rechtbank benadrukte het belang van een betrouwbare en veilige omgang voor het kind en besloot dat het verzoek tot omgang niet in het belang van het kind is.
Ten slotte heeft de rechtbank de vader veroordeeld in de proceskosten van de moeder, omdat hij niet op de zitting is verschenen en geen goede reden heeft gegeven voor zijn afwezigheid. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.102,00, te vermeerderen met wettelijke rente.