ECLI:NL:RBDHA:2024:53

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
NL23.26033 en NL23.26050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tijdelijke bescherming voor Oekraïense vluchtelingen en de rol van de permanente verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van eisers tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De eisers, een gezin met minderjarige kinderen, hebben beroep aangetekend tegen de beëindiging van hun tijdelijke bescherming, zoals geregeld in de Richtlijn 2001/55/EG. De rechtbank oordeelt dat de permanente verblijfsvergunning van eiseres, die na de peildatum van 23 februari 2022 is afgegeven, niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming. Echter, de rechtbank constateert dat ten minste één van de dochters van eisers de Oekraïense nationaliteit heeft, wat niet in de besluitvorming is betrokken. Dit leidt tot de conclusie dat de beroepen van eisers gegrond zijn, en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van de staatssecretaris. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.26033 en NL23.26050

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres],

V-nummers: [nummers],
mede namens hun minderjarige kinderen
[dochter 1]
[dochter 2],
(V-nummers: [nummers])
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het besluit van verweerder van 25 augustus 2023, respectievelijk 31 augustus 2023, waarbij verweerder aan eisers heeft medegedeeld dat hun recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder aan beide eisers afzonderlijk zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eisers op 4 september 2023 te beëindigen. Eisers hebben hiertegen gezamenlijk een zienswijze ingebracht. Vervolgens zijn de bestreden besluiten genomen,
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Eisers voeren primair aan dat eiseres een permanente verblijfsvergunning in Oekraïne heeft zodat zij wel degelijk in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Ook betogen eisers dat hun dochters de Oekraïense nationaliteit hebben. Het gezin valt heeft ook daarom recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn.
4. Eisers voeren subsidiair aan dat de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming in strijd is met het Unierecht, onrechtmatig is en in strijd is met het rechtszekerheid en vertrouwensbeginsel, zolang de Richtlijn nog van kracht is. Indien gekozen is voor een facultatieve regeling, kan in gevallen van derdelanders die de status van begunstigde hebben zoals eisers, die status niet meer (eenzijdig) worden ingetrokken. Dat kan enkel nog indien de maximale duur is bereikt. In casu is dat niet het geval, aldus eisers. Eisers verwijzen daarnaast naar een uitspraak van zittingsplaats Roermond [3] , een arrest van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) [4] , en de Harderwijk-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [5]
De permanente verblijfsvergunning van eiseres
5. Eisers hebben aangevoerd dat eiseres beschikt over een permanente verblijfsvergunning voor Oekraïne en om die reden in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Op 28 augustus 2023 heeft eiseres als bijlage bij haar zienswijze een kopie van haar Oekraïense identiteitskaart overgelegd, waarop als datum van afgifte van deze vergunning 10 februari 2023 staat vermeld.
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit van 31 augustus 2023 overwogen dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming indien sprake is van een permanente verblijfsvergunning voor Oekraïne die uiterlijk op 23 februari 2022 is afgeven. Omdat de permanente verblijfsvergunning van eiseres na deze datum, namelijk op 10 februari 2023 is afgegeven, komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming na 4 september 2023.
5.2.
In artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat de lidstaten het besluit of passende bescherming uit hoofde van hun eigen nationale recht toepassen op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht besloten dat eiseres niet op grond van artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit voor tijdelijke bescherming in aanmerking komt, omdat haar permanente verblijfsvergunning na de peildatum van 23 februari 2022 is afgegeven.
De Oekraïense nationaliteit van de dochter(s) van eisers
6. Eisers voeren aan dat hun kinderen beide de Oekraïense nationaliteit hebben en in het bezit zijn van een Oekraïens paspoort. Eisers hebben een kopie van het Oekraïense paspoort (geldig tot 18 december 2024) van hun oudste dochter [dochter 1], geboren op [datum] 2019, geüpload in het digitale dossier.
6.1
De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting de vraag aan verweerder voorgelegd of het Oekraïense paspoort van de dochter aanleiding geeft om het bestreden besluit in te trekken. Verweerder heeft hierop ontkennend geantwoord. Verweerder heeft verwezen naar artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn, artikel 2, vierde lid van het Uitvoeringsbesluit en artikel 3.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 Ter zitting is dit standpunt door de gemachtigde van verweerder herhaald.
6.2.
De rechtbank constateert dat verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting heeft erkend dat de dochter van eisers de Oekraïense nationaliteit heeft. Echter is dit aspect zowel bij het voornemen als bij het bestreden besluit in het geheel niet betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank komt in ieder geval dochter [dochter 1] -gelet op artikel 1, onder a, van het Uitvoeringsbesluit- in aanmerking voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn, nu zij heeft aangetoond op de peildatum van 23 februari 2022 over de Oekraïense nationaliteit te beschikken. Verweerder heeft dit niet betwist. Al om die reden komt het bestreden besluit van 31 augustus 2023 voor vernietiging in aanmerking. Verder kan weliswaar met verweerder worden vastgesteld dat de overige gezinsleden niet op grond van artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn en artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn in aanmerking lijken te komen, echter heeft verweerder in het geheel niet gemotiveerd waarom aan de overige gezinsleden niet op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verblijf zou moeten worden toegestaan.
6.3.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eisers gegrond. Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd hoeft niet besproken te worden. Naar het oordeel van de rechtbank komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de aard en omvang van de geconstateerde gebreken, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. Verweerder moet opnieuw beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Nu de beroepen gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in beroep hebben gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 25 augustus 2023, respectievelijk
31 augustus 2023;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen acht weken na bekendmaking daarvan;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Richtlijn 2001/55/EG

Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
h) "gezinshereniger": elke onderdaan van een derde land die in een lidstaat tijdelijk bescherming geniet overeenkomstig een besluit op grond van artikel 5 en die wenst dat leden van zijn gezin zich bij hem/haar voegen.
Artikel 15
1. Voor de toepassing van dit artikel worden, in gevallen waarin er bij massale toestroom sprake kan zijn van omstandigheden die tot scheiding van reeds in het land van oorsprong gevormde gezinnen hebben geleid, de volgende personen als leden van een gezin beschouwd:
a. a) de echtgenoot van de gezinshereniger of zijn niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld; de minderjarige ongehuwde kinderen van de gezinshereniger of van zijn echtgenoot, zonder dat er verschil in behandeling is tussen kinderen binnen en buiten de echt of geadopteerde kinderen;
b) andere naaste familieleden die met het gezin samenwoonden ten tijde van de gebeurtenissen die tot de massale toestroom hebben geleid, en die op dat tijdstip volledig of grotendeels afhankelijk waren van de gezinshereniger.

Uitvoeringsbesluit

1. Dit besluit is van toepassing op de volgende categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a. a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
2. De lidstaten passen dit besluit of passende bescherming uit hoofde van hun eigen nationale recht toe op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren.
3. Overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2001/55/EG kunnen de lidstaten dit besluit ook toepassen op andere personen, onder wie staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne, die legaal in Oekraïne verbleven en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren.
4. Voor de toepassing van lid 1, punt c), worden de volgende personen geacht deel uit te maken van een gezin, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef:
a. a) de huwelijkspartner van een in lid 1, punt a) of punt b), bedoelde persoon of diens niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of in de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld volgens het vreemdelingenrecht van die lidstaat;
b) de minderjarige ongehuwde kinderen van een in lid 1, punt a) of punt b), bedoelde persoon of van diens huwelijkspartner, zonder dat er onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die binnen of buiten het huwelijk zijn geboren of geadopteerde kinderen;
c) andere naaste familieleden die met het gezin samenwoonden ten tijde van de omstandigheden rond de massale toestroom van ontheemden, en die op dat tijdstip volledig of grotendeels afhankelijk waren van een in lid 1, punt a) of punt b), genoemde persoon.

Vreemdelingenbesluit 2000

1. Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft zo lang een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming van kracht is, indien de vreemdeling:
a. behoort tot de specifieke groep vreemdelingen zoals omschreven in een besluit van de Raad van de Europese Unie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming;
b. de echtgenoot is van de vreemdeling, bedoeld onder a, of de ongehuwde partner met wie die vreemdeling een duurzame relatie onderhoudt, en ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de aanhef bedoelde besluit met die vreemdeling samenwoonde;
c. het minderjarige, ongehuwde, al dan niet geadopteerde kind is van de vreemdeling, bedoeld onder a of b;
d. een ander naast familielid is van de vreemdeling, bedoeld onder a, die ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de aanhef bedoelde besluit volledig of grotendeels afhankelijk was van die vreemdeling en met het gezin samenwoonde, en wiens achterlating een schrijnende situatie zou vormen; of
e. behoort tot de bij ministeriële regeling aan te wijzen groep vreemdelingen uit hetzelfde land of dezelfde regio als de vreemdeling, bedoeld onder a, die om dezelfde reden ontheemd zijn en die niet reeds bescherming genieten in een ander land dat partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Uitspraak van rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Roermond, van 30 augustus 2023,
4.Arrest van het HvJ EU van 4 maart 2010, zaaknummer C-578/08.
5.Uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:2022:285.