ECLI:NL:RBDHA:2024:5293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
09/196864-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident in Brazuka Bar te 's-Gravenhage met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 6 augustus 2023 vond er een schietincident plaats in de Brazuka Bar te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte het slachtoffer in zijn scheenbeen schoot na een woordenwisseling. De rechtbank Den Haag heeft op 16 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte zich voldoende kon verdedigen tegen de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een verbrijzeld scheenbeen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar oordeelde dat er wel sprake was van zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door het schietincident.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/196864-23
Datum uitspraak: 16 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 april 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de L’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

2.1.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of een of meer in de Brazuka Bar aanwezigen gasten en/of personeelsleden opzettelijk van het leven te beroven één of meermaals met een vuurwapen (in een druk bezochte bar) in het been, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzeld scheenbeen, heeft toegebracht door één of meermaals met een vuurwapen in het been, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] en/of een of meer in de Brazuka Bar aanwezigen gasten en/of personeelsleden opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen één of meermaals met een vuurwapen (in een druk bezochte bar) in het been, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten.
2.2.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard voor zover de tenlastelegging ziet op de overige in de bar aanwezige gasten en personeelsleden nu onvoldoende duidelijk is wie die niet nader met naam genoemde personen zijn.
Op grond van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv) moet de dagvaarding onder meer een opgave van het ten laste gelegde feit bevatten en ook de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan. De opgave van het feit in de tenlastelegging moet voldoende duidelijk en feitelijk zijn, zodat de verdachte zich daartegen kan verdedigen en duidelijk is wat de rechter precies moet onderzoeken.
Het tenlastegelegde heeft betrekking op een schietincident in een bar waarbij de verdachte zou hebben geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan in voldoende mate worden vastgesteld – en is voor de verdachte steeds voldoende helder geweest - welke feitelijke strafbare gedraging aan hem wordt verweten, temeer wanneer men het ten laste gelegde feit leest in samenhang met het dossier. De tenlastelegging voldoet aan de informatiefunctie en de verdachte heeft zich tegen de beschuldiging naar behoren kunnen verweren, hetgeen door en namens hem ook is gedaan. Daaraan doet niet af dat naast het slachtoffer [slachtoffer] , de overige aanwezige bezoekers en personeelsleden in de Brazuka bar niet bij name zijn genoemd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het onderzoek ook in het geheel niet is gebleken dat de verdachte op enig moment niet wist tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. De tenlastelegging voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv en de dagvaarding is derhalve niet nietig
.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde voor zover de tenlastelegging ziet op slachtoffer [slachtoffer] . De officier van justitie heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op de overige gasten en/of personeelsleden in de Brazuka Bar. Op verdere standpunten zal – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Op verdere standpunten zal – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat met betrekking tot het ten laste gelegde feit - voor zover dit ziet op de overige gasten en/of personeelslieden in Brazuka Bar - niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op hun dood, dan wel op de mishandeling van deze personen. De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op de overige gasten en/of personeelsleden aanwezig in de Brazuka Bar.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2023241870, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 283).
1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , opgemaakt op 6 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 45-48):
We waren bezig om mijn verjaardag te vieren bij mij thuis. Wij zijn met z’n alle naar dat café gegaan. De groep mannen staat daar naast ons. Op een gegeven moment ontstond een discussie. Een vrouw kwam aan onze tafel staan. En toen zei zij dat wij moesten opschuiven. Dat wilden wij niet omdat wij er eerder zaten. Toen kwam een jongen naar mij toe. Toen begon hij een discussie. Toen heeft die jongen in mijn been geschoten en toen begon iedereen met elkaar te vechten. Toen ging iedereen naar buiten. Ik ben op de grond blijven liggen en toen kwam de politie.
Ik ken een aantal van die mensen. Ik ken eigenlijk er maar twee iets beter. De ene heet [naam 1] . Dat is de baas van de groep. Diegene die geschoten heeft is [naam 2] .
Hij is ongeveer 30 jaar. Iets jonger dan [naam 1] . Ongeveer 1.80 lang. Blank. Baard. Zwart haar. Beetje lang haar. Ik dacht dat hij in het zwart gekleed was. En dat hij donkere ogen heeft. Hij heeft geen volle Arabische baard. Een soort sikje. Beetje normale lengte. Het is ook niet de eerste keer dat ik hem zie. Ik dacht dat hij een zwart shirt aanhad. Toen hij mij schoot. Toen maakte hij een gebaar naar mij. Een gebaar van zie je nou wel.
Er is één keer geschoten. Hij stond op ongeveer 2-2,5 meter. Ik zag hem. Hij had het wapen verstopt. Ik denk dat het wapen zwart moest zijn. Omdat ik geen glinstering zag. Ze hebben mijn bot verbrijzeld. Ik heb de foto gezien. Heel mijn bot is stuk. Vandaag ben ik geopereerd. Ze hebben twee metalen platen geplaatst. Tot nu toe is het goed gegaan. Er zijn klein stukjes van het bot of van de kogel achter gebleven. Het is te hopen dat het niet gaat ontsteken of iets.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 7 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 73-75 en p. 77):
Wij stonden binnen aan drie of vier tafels die wij gereserveerd hadden. Toen kwam er een vrouw bij zitten, aan onze tafel. Maar zij ging ook gewoon drankjes bestellen. Dus toen sprak mijn oom haar aan. Toen kwam een vriend van die vrouw en die zei in het Papiaments ik praat niet ik schiet gelijk. Ik dacht dat ik dat misschien verkeerd verstaan had. Ik kan namelijk wel een beetje Papiaments verstaan, maar spreek het niet. Mijn vader, die er ook bij was had dat ook gehoord. Maar mijn vader zei als jullie het willen uitpraten, dan moeten jullie praten. En toen hoorde ik opeens een knal. Ik dacht dat die man iets uit zijn broek haalde. Toen zag ik mijn oom op de grond liggen. Die man had plat haar. Hij had zwart aan. Hij had een baard. Heel lichte baard aan de zijkant maar aan de voorkant vol. Hij zat alleen maar op een kruk op zijn telefoon.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 9 januari 2024, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U zegt dat ik bij de politie heb verklaard dat ik even naar buiten ben gegaan en weer
naar binnen ben gegaan en dat ik zag dat er werd gevochten. Ja, uw cliënt (
de verdachte, red. rechtbank) heeft toen direct zijn wapen getrokken en op mijn vriend geschoten.
U vraagt of ik goed zicht had op wat er gebeurde. Ja, ik had daar geen bril voor nodig. Ik stond zo dichtbij dat ik het goed kon zien. Het café was zo klein. Ik heb alles duidelijk gezien, hoe hij de trekker trok en hoe hij schoot in het been van [slachtoffer] .
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 augustus 2023 (p. 50), voor zover inhoudende;
Op 11 augustus 2023 spraken wij met de aangever [slachtoffer] . Wij spraken hem met behulp van een tolk. Wij vroegen hem hoe het nu met hem ging en hoe het was met zijn verwondingen. Wij hoorden hem zeggen dat het momenteel een stuk beter met hem ging. Hij had nog wel pijn, maar hij kon inmiddels zijn tenen weer bewegen. Het bot in zijn been is geheel verbrijzeld. Hij loopt momenteel onder behandeling bij de fysio. Het herstel van het letsel kan naar eigen zeggen wel een jaar duren. Of zijn been ooit geheel zal herstellen konden de doctoren nog niet zeggen. De tijd zal dat moeten uitwijzen.
5. Een geneeskundige verklaring, op 17 augustus 2023 opgemaakt en ondertekend door [naam 3] , zorgverlener van het MCH, Westeinde ziekenhuis te Den Haag (p. 222-225):
Open onderbeenbreuk a.g.v. schotverwonding.
Operatie.
Geschatte duur genezing:
6-12 maanden.
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 april 2024, waarbij hij heeft verklaard:
Ik was op 6 augustus 2023 in de Brazuka Bar. Ik droeg een zwart T-shirt en ik zat de hele tijd op een kruk en was bezig met mijn telefoon.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de aangever ( [slachtoffer] ) op 6 augustus 2023 in de Brazuka Bar in zijn onderbeen is geschoten. De eerste vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte de schutter is geweest. Volgens de aangever was de schutter een man van ongeveer 30 jaar oud, 1.80m lang, met zwart haar, een sikje en in het zwart gekleed. De aangever heeft tijdens zijn aangifte een foto van iemand die volgens hem [naam 4] heet aan de politie overhandigd, dit zou degene zijn die op hem heeft geschoten. De aangever weet dit omdat de schutter voor hem stond en het niet de eerste keer was dat hij hem zag. Getuige [getuige 1] heeft een gelijkluidend signalement van de schutter opgegeven. Ook hij heeft tijdens zijn verhoor een foto aan de politie overhandigd van degene die volgens hem op zijn oom heeft geschoten. Dit was de man die de hele tijd op de kruk zat en met zijn telefoon bezig was. Volgens getuige [getuige 2] heeft de verdachte zijn pistool getrokken en op de aangever geschoten. Getuige [getuige 2] verklaart goed zicht te hebben gehad op hetgeen er gebeurde. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij op het moment van de schietincident in de Brazuka Bar aanwezig was, dat hij vrijwel de gehele avond op een kruk zat en met zijn telefoon bezig was.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de aangever helder, gedetailleerd en consistent is. Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . De verklaring van de aangever en de getuigen worden op belangrijke punten ook ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf.
Zowel de aangever als de getuigen verklaren over een discussie, dan wel woordenwisseling voorafgaand aan het schietincident waarbij de aangever en de verdachte, alsmede voor de aangever onbekende vrouwen, betrokken waren. Ook de verdachte heeft hier over verklaard. Verder verklaart [getuige 1] dat degene die op zijn oom heeft geschoten de hele avond op een kruk zat en met zijn telefoon bezig was, dat is wat de verdachte zelf ook heeft verklaard.
Het is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die er op zouden duiden dat de verklaringen op elkaar zouden zijn afgestemd, of dat de getuigen die avond dermate onder invloed van alcohol of (andere) verdovende middelen zouden zijn geweest dat zij geen betrouwbare verklaring zouden kunnen afleggen. Dat de getuigen niet hebben verklaard over een eventueel aandeel in het ontstane conflict maakt, anders dan door de verdediging betoogd, niet dat hun verklaring over het schietincident als onbetrouwbaar of innerlijk tegenstrijdig moet worden geacht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van de aangever en de genoemde getuigen betrouwbaar en gaat dan ook uit van deze verklaringen. De verdachte was de genoemde avond in de Brazuka bar, hij voldoet aan het door de aangever en getuige [getuige 1] gegeven signalement en is naderhand ook door hen herkend op een foto. Daarbij komt dat getuige [getuige 2] de verdachte ook daadwerkelijk heeft zien schieten.
Gelet op al het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte degene is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten.
Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank de verklaringen afgelegd door de voorwaardelijk verzochte getuigen niet tot het bewijs heeft gebezigd, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de verdediging.
Kwalificatie van handelen van de verdachte
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als poging tot doodslag of als zware mishandeling.
De verdachte heeft op korte afstand éénmaal op het been van aangever [slachtoffer] geschoten. Gelet op de plaats van de schotwond en gelet op het letsel dat daardoor bij [slachtoffer] is veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelingen, te weten het (gericht) schieten op korte afstand op het onderbeen, in beginsel geen potentieel dodelijk letsel kan opleveren. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Als gevolg van de schotwond is het scheenbeen van de aangever volledig verbrijzeld. De aangever moest hierdoor een operatie ondergaan, waarbij er twee pinnen in zijn been zijn gezet. Verder zijn er kogelresten in zijn been achtergebleven. De aangever is thans nog herstellende van het schietincident en onduidelijk is of volledig herstel mogelijk is.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het letsel van de aangever aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank overweegt dat de verdachte gericht en van dichtbij een kogel heeft afgevuurd op het onderbeen van de aangever. Het betreft hier gelet op de verklaringen van de getuigen (‘niet praten, maar gelijk schieten’) een welbewuste actie van de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte vol opzet had op het schieten op het been van de aangever. Daarnaast kan het niet anders dan dat de verdachte zich er van bewust was dat hij door de kogel van dichtbij in het been af te vuren, de aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bezorgen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte derhalve in elk geval voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het voorgaande leidt ertoe dat het subsidiair tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 augustus 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzeld scheenbeen, heeft toegebracht door éénmaal met een vuurwapen in het been van voornoemde [slachtoffer] te schieten.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie aanzienlijk moet worden gematigd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer, door hem tijdens het uitgaan in een druk bezochte bar met een vuurwapen in zijn been te schieten. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Het van korte afstand beschoten worden met een vuurwapen heeft een grote indruk op het slachtoffer gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Daarnaast moet de gebeurtenis door alle aanwezigen in de bar als zeer schokkend zijn ervaren. Het zeer gewelddadig karakter van het door de verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat de verdachte er niet voor terugschrikt om zonder duidelijke voorafgegane confrontatie, en (dus) volstrekt disproportioneel zwaar geweld tegen een ander te gebruiken. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte in een drukke uitgaansgelegenheid een doorgeladen wapen bij zich had en daarmee ten overstaan van het uitgaanspubliek een schot heeft gelost. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 januari 2024. Hieruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren onder meer voor mishandeling is veroordeeld.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij haar oordeel tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de aard, de ernst en de duur van het bewezenverklaarde meegewogen, alsmede straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunt voor zware mishandeling. De rechtbank neemt het oriëntatiepunt van toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, als vertrekpunt bij het bepalen van de hoogte van de straf. De rechtbank acht het strafverzwarend dat de verdachte een vuurwapen heeft gebruikt. Tevens acht de rechtbank het aanzienlijk strafverzwarend dat de verdachte in een openbare gelegenheid, waar veel mensen aanwezig waren, zonder noemenswaardige aanleiding welbewust heeft geschoten op het slachtoffer. Verder is de verdachte eerder veroordeeld voor geweldsdelicten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank hierbij niet uit van poging doodslag, maar van zware mishandeling. Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, recht doet aan deze zaak.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. I.K. Oosterveen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een bedrag van
€ 15.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 1.010,- aan materiële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 5] , partner van [slachtoffer] , eveneens ter terechtzitting bijgestaan door mr. I.K. Oosterveen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ter zitting heeft mr. Oosterveen de vordering aangevuld, in die zin dat een bedrag van € 9.600,- als materiële schade wordt gevorderd, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade voldoende is onderbouwd en daarom toewijsbaar is met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade acht de officier van justitie deels toewijsbaar. De gevorderde kosten voor de kleding betreft rechtstreekse schade en dit is een redelijk bedrag, waardoor de officier van justitie deze kosten toewijsbaar acht. De gevorderde kosten voor de riem moeten worden gematigd. De gevorderde kosten voor de schoenen acht de officier van justitie niet toewijsbaar. Hiervan zijn geen bonnen overgelegd en het is niet voorstelbaar dat deze verloren zijn gegaan.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam 5] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze voldoende is onderbouwd door de slachtofferverklaring en de aangehaalde jurisprudentie, waardoor deze vordering kan worden toegewezen. De vordering tot materiële schadevergoeding moet niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vorderingen van [slachtoffer] en [naam 5] onvoldoende zijn onderbouwd, waardoor de vorderingen moeten worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Subsidiair voert de raadsman ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] aan dat medeschuld aan de orde is, hetgeen nader onderzoekt vergt, wat het beslag van het strafgeding te buiten gaat, dan wel dat dit matiging van de gevorderde immateriële post meebrengt. De gevorderde materiële schade is onvoldoende onderbouwd met bewijsstukken.
Ten aanzien van de door [naam 5] gevorderde schade stelt de raadsman zich subsidiair op het standpunt dat zij geen slachtoffer is, omdat niet op haar is geschoten. Zij heeft verder geen toereikende verklaringen van een psycholoog of andere deskundige omtrent het gestelde geestelijk letsel toegevoegd. Slechts in uitzonderlijke gevallen is dit soort schade (‘shockschade’) toewijsbaar.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] :
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering van € 1.010,- kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de zware mishandeling heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen, in de vorm van een verbrijzeld scheenbeen, waaraan hij geopereerd moest worden en waardoor hij nog altijd veel pijn ervaart en immobiel is. Onduidelijk is of de benadeelde partij volledig zal herstellen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen door het schietincident en dat dit een zeer traumatische ervaring voor hem is geweest. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 15.000,- vaststellen. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De verdachte is vanaf 6 augustus 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam 5] :
Materiële schade
De schadepost is onvoldoende onderbouwd. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De benadeelde partij kan de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele shock wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
In deze zaak is ter onderbouwing van de gestelde shockschade aangevoerd dat de benadeelde partij vlakbij haar partner stond toen hij werd neergeschoten en in elkaar zakte. De shock was daardoor voor de benadeelde enorm en zij heeft nog altijd veel last van de aanslag op het leven van haar partner. De aanblik van haar partner na het schietincident staat op haar netvlies gebrand. Zij heeft last van angsten, herbelevingen en kan niet verwerken wat er is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat sprake is van shockschade die voor vergoeding in aanmerking kan komen. Nu een rapportage of geneeskundige verklaring ontbreekt, is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van naar objectieve maatstaven vastgesteld geestelijk letsel. De rechtbank zal gelet daarop de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
veroordeelt de verdachte in verband met het subsidiair ten laste gelegde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.010,- aan materiële schade en
€ 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.010,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 115 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 5] :
verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Burgers, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2024.
L. Willems en mr. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.