In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 3 november 2022, waarna eiseres bezwaar maakte op 18 november 2022. Op 16 oktober 2023 stelde eiseres beroep in tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De minister verklaarde het bezwaar op 17 november 2023 kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 13 maart 2024 in Breda, waarbij de gemachtigde van eiseres niet aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Eiseres, geboren in de Filipijnen, had een visum aangevraagd om haar partner in Nederland te bezoeken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende sociale en economische binding met de Filipijnen is aangetoond, wat leidt tot redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. Eiseres heeft geen kinderen, is ongehuwd en heeft geen economische middelen om in haar eigen onderhoud te voorzien. De rechtbank stelt vast dat de sociale binding met Nederland, door haar relatie met referent, niet voldoende is om de afwijzing van de visumaanvraag te weerleggen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de minister terecht het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard. Eiseres heeft geen belang meer bij een uitspraak over het niet tijdig beslissen, omdat de minister inmiddels op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50, en verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.