ECLI:NL:RBDHA:2024:5260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
NL23.28148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing staatssecretaris over ingangsdatum verblijfsvergunning arbeid in loondienst

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 28 augustus 2023 het bezwaar van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning arbeid in loondienst deels gegrond verklaarde. Eiser had eerder een vergunning die afliep op 2 april 2022 en diende op 11 maart 2022 een verlengingsaanvraag in. Deze aanvraag werd echter ingetrokken, waarna de nieuwe aanvraag pas op 25 oktober 2022 door de staatssecretaris werd ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de te late indiening aan eiser kan worden toegerekend. Eiser heeft tijdig actie ondernomen en kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de intrekking van de aanvraag door de referent. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- en moet het griffierecht van € 184,- worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit) waarmee verweerder op het bezwaar van eiser heeft beslist.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een reguliere verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel “arbeid in loondienst” (hierna: de vergunning) met het besluit van
12 december 2022 ingewilligd en de vergunning verleend met als ingangsdatum
14 december 2022. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en de ingangsdatum aangepast naar 25 oktober 2022. Verweerder heeft geweigerd om de ingangsdatum van de vergunning aan te laten sluiten op eisers vorige vergunning.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Khokar als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is eerder in het bezit geweest van een vergunning voor arbeid in loondienst. Na een verlenging liep deze vergunning af op 2 april 2022. Op 11 maart 2022 is een nieuwe verlengingsaanvraag ingediend voor eiser. Omdat deze aanvraag is ingetrokken en de tweede aanvraag pas op 25 oktober 2022 is ontvangen door verweerder, heeft verweerder de ingangsdatum van de nieuwe vergunning op 25 oktober 2022 gesteld.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser betoogt primair dat verweerder de verleende vergunning had moeten laten aansluiten op zijn vorige vergunning, zodat er geen verblijfsgat ontstaat. Hij heeft tijdig, namelijk op 11 maart 2022, een aanvraag ingediend. Bovendien is altijd blijven werken en is hij doorbetaald. Voor zover die aanvraag volgens verweerder is ingetrokken, moet ervan worden uitgegaan dat de intrekking later ongedaan is gemaakt. Het subsidiaire standpunt van eiser is dat de termijnoverschrijding niet aan hem toe te rekenen is. Het ging namelijk om een fout van de referent en eiser wist niets af van de intrekking van de aanvraag. Zodra hij hiervan op de hoogte raakte, heeft hij al het mogelijke gedaan om alsnog een verlenging voor elkaar te krijgen. Meer subsidiair betoogt eiser nog dat de ingangsdatum op 10 september 2022 of 4 oktober 2022 gesteld moet worden en niet op 25 oktober 2022. Op 10 september 2022 is de tweede aanvraag namelijk ingediend en op 4 oktober 2022 heeft de referent laten weten dat de intrekking van de aanvraag van 10 maart 2022 een fout was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is de aanvraag tijdig ingediend?5. Allereerst is tussen partijen in geschil of de verlengingsaanvraag tijdig is ingediend. Hiervoor moet de rechtbank beoordelen of verweerder de aanvraag van 10 maart 2022 als ingetrokken heeft mogen beschouwen.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag in eerste instantie weliswaar tijdig is ingediend (op 10 maart 2022), maar per e-mail van 23 mei 2022 is namens referent verzocht om de aanvraag te annuleren. Verweerder heeft er dan ook van mogen uitgaan dat referent de aanvraag van 10 maart 2022 heeft ingetrokken. Per e-mail van 4 oktober 2022 heeft referent weliswaar gevraagd om de intrekking ongedaan te maken, maar verweerder heeft per e-mail van 5 oktober 2022 al aangegeven dat dat niet mogelijk is.
5.2.
Nu verweerder de aanvraag van 10 maart 2022 als ingetrokken heeft mogen beschouwen en de nieuwe aanvraag door verweerder op 25 oktober 2022 is ontvangen, is de conclusie in beginsel dat de aanvraag van eiser niet tijdig is ingediend.
Is de termijnoverschrijding toe te rekenen aan eiser?5.3. Uit de wet- en regelgeving blijkt echter dat een te late aanvraag in bepaalde gevallen toch als tijdig kan worden aangemerkt. Van belang is dan dat de termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend aan de vreemdeling [1] .
Uit het beleid [2] volgt dat verweerder de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet zonder meer aansluitend aan de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning verlengt, als de vreemdeling (of de referent) de aanvraag om verlenging heeft ingediend meer dan vier weken na afloop van de geldigheidsduur van de voorgaande verblijfsvergunning. De vreemdeling krijgt de gelegenheid om aannemelijk te maken dat sprake is van omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan hem toe te rekenen is. Op basis van feiten en omstandigheden van de zaak beoordeelt de IND of de te late indiening aan de vreemdeling kan worden toegerekend.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de specifieke feiten en omstandigheden van eisers zaak onvoldoende zijn om te concluderen dat de te late indiening niet aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank vindt hierbij het volgende van belang.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat het voor eiser zelf niet mogelijk is om een verlengingsaanvraag in te dienen. Alleen de referent kan dit doen. In het geval van eiser is er op 10 maart 2022 een aanvraag ingediend door de referent. Per e-mail van 23 mei 2022 heeft de referent verweerder verzocht de aanvraag te annuleren, omdat eiser inmiddels een andere werkgever zou hebben. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat deze informatie van de referent niet klopt. De referent zou eiser hebben verteld dat hij niet meer mocht werken, omdat zijn vergunning was verlopen. Eiser kon zijn aanvraag in het digitale systeem van verweerder volgen vanaf de indieningsdatum. Na het bericht van de referent heeft eiser het digitale systeem geraadpleegd. Op dat moment kwam eiser er achter dat zijn aanvraag uit het systeem was verdwenen. Eiser heeft toen direct (op 30 mei 2022, dus een week na de intrekking van de aanvraag) telefonisch contact opgenomen met de IND om hier navraag over te doen. Verweerder erkent dit ook. Eiser kwam er door dat telefonische contact pas voor het eerst achter dat de aanvraag was geannuleerd door de referent, met als reden dat eiser een andere werkgever zou hebben. De IND adviseerde eiser op 30 mei 2022 om een advocaat in te schakelen. Eiser heeft dit advies opgevolgd en heeft zowel een advocaat ingeschakeld voor deze verblijfsrechtelijke procedure als voor de arbeidsrechtelijke problemen met de referent (eiser is per 3 juli 2022 namelijk ook ontslagen door de referent). Eiser heeft het voorgaande – dat door verweerder niet is betwist - onderbouwd met stukken. Zo heeft hij een verzoekschrift tot vernietiging van zijn ontslag overgelegd (daterend van 29 augustus 2022). Verder is van belang dat uit het dossier blijkt dat eiser ook bezwaar heeft gemaakt (en later beroep heeft ingesteld [3] ) tegen de mededeling dat de aanvraag van 10 maart 2022 zou zijn ingetrokken. Tot slot betrekt de rechtbank dat de referent uiteindelijk een nieuwe aanvraag heeft ingediend voor eiser. Dat er tussen deze aanvraag en het moment dat eiser ontdekte dat de initiële verlengingsaanvraag was ingetrokken enige tijd zit, doet niet af aan het voorgaande. Daaruit volgt immers dat eiser concrete inspanningen heeft verricht die erop gericht waren de referent te bewegen de intrekking van de aanvraag van 10 maart 2022 te annuleren of om een nieuwe aanvraag in te dienen. De rechtbank volgt verweerder overigens in het uitgangspunt dat een te late indiening door een referent voor rekening en risico voor de vreemdeling komt. Het beleid geeft echter ruimte om hiervan af te wijken. Gelet op de feiten en omstandigheden in deze specifieke zaak ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet van dit uitgangspunt is afgeweken. Immers, eiser heeft in dit geval snel actie ondernomen door met verweerder te bellen en heeft daarna advocaten ingeschakeld voor juridische bijstand. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd waarom het ondanks die feiten en omstandigheden aan eiser is toe te rekenen dat zijn aanvraag te laat is ingediend.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gaat zij niet meer in op de laatste beroepsgrond van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder het besluit van een nieuwe motivering moet voorzien. Verweerder moet binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Daarbij moet verweerder rekening houden met deze uitspraak.
7. Verweerder moet de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
8. De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.Zie voor het voorgaande paragraaf B1/6.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
3.Zaaknummer NL22.25621.