ECLI:NL:RBDHA:2024:5236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
22/3004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot remondersteuning op een elektrische bakfiets

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had een aanvraag ingediend voor aanpassingen aan een elektrische bakfiets en enkele woningaanpassingen, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in een besluit van 10 september 2021 was afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 1 april 2022. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De rechtbank constateert dat het college het stappenplan voor het beoordelen van aanvragen voor maatwerkvoorzieningen niet op de juiste wijze heeft gevolgd. Eiseres heeft aangetoond dat zij beperkingen ondervindt in haar zelfredzaamheid en participatie, en dat de gevraagde remondersteuning voor haar elektrische bakfiets noodzakelijk is. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de vervoersbehoefte van eiseres en heeft niet adequaat vastgesteld of zij in staat is tot zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en vernietigt dit besluit. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Winia),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bestaande uit de aanpassing aan een elektrische bakfiets en enkele woningaanpassingen.
Het college heeft deze aanvraag in het besluit van 10 september 2021 afgewezen. In het bestreden besluit van 1 april 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiseres doet op 9 september 2020 een melding bij het college in het kader van de Wmo 2015, omdat zij een ophoging wil van de indicatie voor huishoudelijke hulp op grond die wet. Naar aanleiding hiervan vinden er een aantal onderzoeken plaats. De resultaten van de onderzoeken en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in Mijn Plan van 10 september 2021.
1.2.
Uit dit plan komt naar voren dat eiseres bekend is met een reeks aandoeningen die haar beperken in haar zelfredzaamheid en participatie. Zo is zij bekend met chronische beperkingen aan haar bewegingsapparaat en haar evenwicht. Zij ervaart uitstraling en uitval van een been, zij kan omvallen en heeft op slechte dagen geen kracht om haar voet op te tillen. Ook het gebruik van handen bij tillen en trekken is beperkt. Verder kampt zij met een lage inspanningstolerantie, energetische beperkingen, overgevoeligheid voor geluid en huidproblemen waardoor zij slechts beperkt aan zonlicht mag worden blootgesteld.
2.1.
Met een e-mailbericht van 6 september 2021 vraagt eiseres een maatwerkvoorziening aan in het kader van de Wmo 2015 voor huishoudelijke ondersteuning, alsmede voor een aanpassing aan haar elektrische bakfiets en enkele woningaanpassingen. Het college kent haar in het besluit van 10 september 2021 voor de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 de maatwerkvoorziening voeren van een huishouding met de intensiteit basis toe, maar wijst de aanvraag voor het overige af, op de grond dat er geen compensatie nodig is vanuit de Wmo 2015 voor de beperkingen van eiseres. Het college handhaaft dit besluit na heroverweging in bezwaar.
2.2.
Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat eiseres in staat is om in aanvaardbare of voldoende mate maatschappelijk te participeren, omdat er geen sprake is van een dreigend isolement of vereenzaming. Zij kan haar activiteiten en afspraken en het gebruik van de gezinsauto afstemmen met haar partner en is volgens het college voor haar participatie niet uitsluitend aangewezen op het gebruik van een elektrische bakfiets.
3. Eiseres bestrijdt dat zij in staat is om voldoende te participeren. De behandelend fysiotherapeut heeft geadviseerd om een automatische remondersteuning aan te laten brengen bij de door eiseres aangeschafte elektrische bakfiets, omdat cliënte ten gevolge van de spierreuma en de rugklachten onvoldoende spierkracht heeft om een gewone rem te bedienen en dit een gevaar oplevert voor haar zelf en voor anderen. Zij kan geen gebruik maken van het openbaar vervoer ten gevolge van haar beperkingen. Ook de gezinsauto biedt onvoldoende uitkomst. Zij is vaak te vermoeid om de auto te gebruiken. Fietsen lukt dan nog wel. Bovendien gebruikt haar echtgenoot de gezinsauto ook vaak, omdat de lease-auto van zijn werk slechts parttime beschikbaar is. Eiseres heeft vervoer nodig naar afspraken met de fysio of het ziekenhuis. De bakfiets is hier ideaal voor. Bijkomend voordeel is dat zij zo haar beenspieren kan trainen. Het is onjuist dat zij dat in de sportschool kan doen, zoals het college stelt. Zij is sinds 2016 namelijk overgevoelig voor geluid en heeft tinnitus. Overal in de sportscholen staat de muziek voor haar te hard.
4. De rechtbank stelt aan de hand van de mededelingen van eiseres ter zitting vast dat het beroep zich beperkt tot de weigering van de gevraagde remondersteuning op de elektrische bakfiets.
Juridisch kader5.1. Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
5.2.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5.3.
Het oordeel van het college is beslissend bij de beoordeling of een aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 bestaat. Wanneer een betrokkene het met het oordeel van het college niet eens is, zal de rechter met name toetsen of de beslissing op zorgvuldige wijze en met inachtneming van de wettelijke en gemeentelijke regels is genomen. [1]
5.4.
Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, vloeit voort dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen.
5.5.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier zo'n onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. [2] Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is (stap 1);
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2);
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is (stap 3);
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen (stap 4);
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
6.1.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat het college eerst in het kader van de heroverweging in bezwaar de aanvragen van eiseres heeft beoordeeld aan de hand van het in 5.5. genoemde stappenplan. Het college heeft bij stap 1 vastgesteld dat de hulpvraag van eiseres – voor zover hier van belang – bestaat uit een automatische remondersteuning voor haar elektrische bakfiets. Hier heeft het college aan toegevoegd dat niet in geschil is dat een bakfiets een algemeen gebruikelijke voorziening is die voor rekening is van de eigenaar. Wanneer een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een compenserende oplossing biedt voor een probleem, komen volgens het college alleen de aanpassingen in aanmerking voor vergoeding. Eiseres heeft ter zitting uitgelegd dat zij de elektrische bakfiets zelf heeft aangeschaft, maar dat zij voor de automatische remondersteuning is aangewezen op de Wmo 2015. De gevraagde aanpassing kan volgens haar niet via de reguliere fietshandel worden verkregen en gemonteerd. Uit de besluitvorming van het college komt niet naar voren dat dit aspect daarbij is beoordeeld.
6.2.
Bij stap 2 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiseres weliswaar beperkingen ondervindt, maar dat zij wat betreft de problemen bij de zelfredzaamheid en de participatie in staat is om in aanvaardbare of voldoende mate maatschappelijk te participeren. Volgens het college is er geen sprake van een dreigend isolement of vereenzaming, omdat eiseres haar activiteiten en afspraken en het gebruik van de gezinsauto kan afstemmen met haar partner. Het college heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat eiseres voor haar participatie uitsluitend is aangewezen op het gebruik van een elektrische bakfiets, zodat compensatie in het kader van de Wmo 2015 niet nodig is.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat het college de door eiseres gestelde beperkingen niet betwist. Het college heeft echter onvoldoende onderzocht in hoeverre eiseres in staat is tot zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Ter zitting heeft eiseres onweersproken gesteld dat het college haar niet naar het aspect van het sociaal isolement (vereenzaming) heeft gevraagd. Het college heeft evenmin toereikend onderzoek gedaan naar de vervoersbehoefte van eiseres dan wel vastgesteld welke ondersteuning naar aard en omvang voor eiseres nodig is (stap 3). Ook een sociaal medisch advies hierover ontbreekt, terwijl dit in de complexe situatie van eiseres volledig op zijn plaats was geweest.
6.4.
Volgens stap 4 van het stappenplan moet het college in het onderzoek betrekken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Het college heeft echter niet onderzocht wat de vervoersbehoefte van eiseres is en of de door het college genoemde mogelijkheden door eiseres wel kunnen worden aangewend.
6.5.
Gelet op het hetgeen is overwogen onder 6.3. en 6.4., heeft het college het stappenplan op diverse punten niet gevolgd en daardoor onvoldoende onderzoek gedaan. [3] Het standpunt van het college dat eiseres ondanks haar medische beperkingen voldoende zelfredzaam is en in staat om in aanvaardbare of voldoende mate maatschappelijk te participeren, mist daarom een deugdelijke onderbouwing. Het bestreden besluit is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, berust op een ondeugdelijke motivering en kan daarom niet in stand blijven. Het beroep is gegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit van 1 april 2022 wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal worden vernietigd en dat het college zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank kan op dit moment niet tot finale geschilbeslechting komen, omdat daarvoor de juiste gegevens ontbreken en nader onderzoek nodig is.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding voor de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Het college moet deze vergoeding betalen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 april 2022 en draagt het college op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de toelichting bij artikel 2.3.5, TK 2013-2014, 33841, 3.
2.zie de tussenuitspraak van de CRvB van 21 maart 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:819.
3.De rechtbank wijst nog op de uitspraak van de CRvB van 24 oktober 2023; ECLI:NL:CRVB:2023:2012.