ECLI:NL:RBDHA:2024:523
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorzieningen in vreemdelingenrechtelijke zaak met niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen, ingediend door een verzoeker tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek volgde op een besluit van 27 oktober 2022, waarbij de aanvraag van de verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 1 februari 2023 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig en is de termijn voor het instellen van beroep inmiddels verstreken.
Hierdoor kan er geen toepassing worden gegeven aan artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, wat leidt tot de conclusie dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak houdt in dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.