In de zaak tussen een Iraanse verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2024 uitspraak gedaan. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 27 maart 2024, samen met een andere zaak. Tijdens de zitting waren zowel de verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft de voorzieningenrechter op dezelfde dag uitspraak gedaan in de andere zaak, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die de verzoeker heeft gemaakt in verband met zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De kosten zijn vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand die door een derde beroepsmatig is verleend. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat de kosten voor het verschijnen ter zitting al vergoed worden in de beroepszaak, gezien de gelijktijdige behandeling van de zaken.
De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer als griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.