In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de partner van de erflater, Van [gedaagde], als zaakwaarnemer heeft gefunctioneerd en of zij de financiële belangen van de erflater op een zorgvuldige manier heeft behartigd. De zaak is ontstaan na het overlijden van de heer [erflater] op [sterfdag] 2022, waarbij zijn stiefdochter, mevrouw [erfgenaam], als enig erfgenaam is benoemd in zijn testament. De executeur van de nalatenschap, [eiser], heeft gesteld dat Van [gedaagde] zonder toestemming van de erflater aanzienlijke bedragen heeft overgemaakt naar de rekening van haar dochter, [naam 1]. Van [gedaagde] betwist deze beschuldigingen en stelt dat de erflater zijn financiën altijd zelf heeft beheerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater in de periode van 26 tot en met 28 maart 2022 een totaalbedrag van € 29.075,02 heeft overgemaakt naar de rekening van [naam 1]. De rechtbank concludeert dat er tot en met 28 maart 2022 geen sprake was van zaakwaarneming door Van [gedaagde]. Echter, na deze datum heeft zij wel als zaakwaarnemer gefunctioneerd, maar heeft zij nagelaten om voldoende rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van een bedrag van € 14.075,02. De rechtbank oordeelt dat Van [gedaagde] tekort is geschoten in haar verplichtingen als zaakwaarnemer en veroordeelt haar tot betaling van dit bedrag aan de nalatenschap van de erflater, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 21 februari 2024 door mr. J.J. Kuipers.