ECLI:NL:RBDHA:2024:5181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/09/662420 / JE RK 24-393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 maart 2024, wordt een verzoek behandeld van de Raad voor de Kinderbescherming regio Haaglanden tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010 in Gambia. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de onveilige opvoedsituatie bij haar moeder en stiefvader. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige], maar is momenteel niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin, waar zij zich veilig voelt en tot rust komt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2024, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, heeft de kinderrechter de situatie van [minderjarige] besproken. De Raad heeft aangegeven dat er conflicten zijn geweest tussen de moeder, de stiefvader en [minderjarige], wat heeft geleid tot een onveilige thuissituatie. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende bereid is om de hulpverlening te accepteren en dat de communicatie met de hulpverlening moeizaam verloopt. Dit alles heeft geleid tot de beslissing om [minderjarige] onder toezicht te stellen en haar uithuisplaatsing te machtigen.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, zodat [minderjarige] in het pleeggezin kan blijven wonen. De kinderrechter benadrukt het belang van een jeugdbeschermer die de regie kan voeren en de noodzakelijke hulpverlening kan inzetten, met als doel de relatie tussen [minderjarige] en haar moeder te herstellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/662420 / JE RK 24-393
Datum uitspraak: 18 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter tot een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , Gambia,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S.K. Gopal gevestigd te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor zover de kinderrechter uit de beschikbare stukken kan afleiden, is de moeder belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van de Raad strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd door de onveilige opvoedomgeving die zij bij de moeder en de stiefvader heeft ervaren. Tussen [minderjarige] , de moeder en de stiefvader hebben conflicten plaatsgevonden en [minderjarige] is ook getuige geweest van de conflicten tussen de stiefvader en de moeder. [minderjarige] zegt tenminste tweemaal te zijn geslagen door de stiefvader en de moeder en de stiefvader hebben nare uitspraken gedaan richting [minderjarige] en haar kwetsende berichten gestuurd. Dit alles is schadelijk voor [minderjarige] . De opvoedstijl van de moeder en de stiefvader sluit niet aan bij [minderjarige] . De Raad heeft begrip dat hierin ook sprake kan zijn van een cultureel verschil en dat dit voor zowel [minderjarige] als de moeder verwarrend kan zijn. De moeder is momenteel onvoldoende bereid en in staat om de ontwikkelingsbedreiging onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen en de hulpverlening te accepteren. De relatieproblematiek tussen de moeder en de stiefvader staat nog op de voorgrond, waardoor er onvoldoende aandacht is voor [minderjarige] en de hulpverlening niet voldoende van de grond komt. De moeder en stiefvader lijken ook onvoldoende hun eigen aandeel te zien in de problematiek. Daarnaast verloopt het contact tussen de pleegzorgwerker en de moeder en stiefvader moeizaam, waardoor het moeilijk lukt om de praktische zaken rondom de pleegzorg te regelen en het contact tussen [minderjarige] en de moeder moeizaam van de grond komt. Ter zitting heeft de Raad toegelicht dat tijdens en aan het einde van het raadsonderzoek nog verschillende wisselingen zijn geweest in de verhouding tussen de stiefvader en de moeder en tussen de stiefvader en [minderjarige] , waarbij de stiefvader ook te kennen heeft gegeven niet langer de stiefvader van [minderjarige] te willen zijn. Dit toont aan hoe onstabiel de situatie is. Het is daarom des te belangrijker, gelet op de onduidelijkheden die er zijn en het feit dat de communicatie niet soepel verloopt, dat één iemand de regie krijgt. Het is van belang dat er een jeugdbeschermer komt die naast de moeder gaat staan en samen met de moeder gaat kijken wat in het belang van [minderjarige] is. Verder dient onderzocht te worden of [minderjarige] op termijn weer bij de moeder kan wonen en wat daarvoor nodig is. Naast de ondertoezichtstelling is een machtiging tot uithuisplaatsing nodig omdat [minderjarige] momenteel in een pleeggezin verblijft. De Raad vindt het noodzakelijk dat zij de rust, structuur en aandacht die zij hier ervaart de komende tijd blijft ervaren.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder voert geen verweer tegen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij begrijpt dat de maatregelen op dit moment noodzakelijk zijn. Wel wil de moeder benoemen dat zij het niet eens is met de werkwijze van Veilig Thuis. De moeder en de stiefvader hebben zelf om hulp gevraagd en verzocht om een gezinscoach, maar er werd niet naar hen geluisterd. Daarnaast klopt het niet, zoals staat genoemd in het rapport, dat zij [minderjarige] hebben geschopt. [minderjarige] is een puber die de zaken uit het verband trekt om haar zin door te drijven. De moeder heeft recent contact gehad met [minderjarige] , maar er zijn nog geen vaste afspraken gemaakt over wanneer zij elkaar zien omdat de moeder het rapport van de Raad en de beslissing van de kinderrechter wilde afwachten.
4.2.
De gecertificeerde instelling is nog niet betrokken in het gezin. Momenteel is er nog geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar. [minderjarige] verblijft op dit moment op een veilige plek in het pleeggezin, maar het gebrek aan contact tussen een minderjarige en een ouder is ook een indicatie voor onrust en onveiligheid. Zij zullen dit dan ook meewegen in het prioriteren van deze zaak. Ondanks dat er geen vaste jeugdbeschermer is, zal er op zeer korte termijn wel een eerste gesprek plaatsvinden en kan de moeder altijd contact opnemen als er iets is. Bij zorgen zal de gecertificeerde instelling ook altijd inspringen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Deze bedreiging is met name gelegen in de opvoedsituatie, waarin sprake is geweest van veel spanning en conflicten tussen de stiefvader en de moeder en tussen de stiefvader, de moeder en [minderjarige] . Hierdoor voelde [minderjarige] zich niet meer veilig en prettig thuis en dit heeft in oktober 2023 geresulteerd in een vrijwillige uithuisplaatsing. De moeder is onvoldoende bij machte om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De samenwerking en communicatie met de hulpverlening verloopt moeizaam. De kinderrechter ziet daarin niet direct onwil, maar het verschil in cultuur en het feit dat de moeder niet bekend is met de Nederlandse hulpverlening zijn hierin extra complicerende factoren. Daardoor kunnen snel ruis en onduidelijkheden ontstaan. Het is dan ook van groot belang dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt die regie kan gaan voeren en de noodzakelijke hulpverlening kan inzetten. Op dit moment is een situatie ontstaan waarin de moeder en [minderjarige] elkaar niet meer goed begrijpen. Het is daarom belangrijk dat de jeugdbeschermer in kaart gaat brengen wat er nodig is om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen en de relatie tussen hen te verbeteren. Beiden hebben te kennen gegeven graag meer contact met elkaar te willen. Zoals ter zitting is besproken staat het de moeder vrij om via de pleegzorgbegeleiding contactmomenten met [minderjarige] te plannen. Daarnaast is het belangrijk dat een jeugdbeschermer gaat onderzoeken wat in de thuissituatie nodig is om ervoor te zorgen dat [minderjarige] in de toekomst weer thuis kan wonen of dat een andere plek, zoals een pleeggezin, het meest in haar belang is. Eveneens is het belangrijk dat de jeugdbeschermer gaat onderzoeken welke individuele hulpverlening [minderjarige] nodig heeft. Gezien de stappen die nog moeten worden gezet en het feit dat de hulpverlening nog moet worden opgestart, is een termijn van één jaar voor de ondertoezichtstelling passend en geboden. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling, waartegen geen verweer is gevoerd, voor de verzochte duur toewijzen.
5.3.
Daarnaast oordeelt de kinderrechter dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] de komende tijd in het pleeggezin blijft wonen. [minderjarige] verblijft hier al enkele maanden en zij lijkt hier op haar plek te zitten en tot rust te komen. [minderjarige] heeft ook zelf aan de kinderrechter te kennen gegeven dat zij het fijn vindt in het pleeggezin en de komende periode graag daar wil blijven wonen. Het is belangrijk dat vanuit deze stabiele en veilige omgeving die het pleeggezin biedt, gewerkt kan worden aan het herstellen van de relatie tussen [minderjarige] en de moeder. Ondertussen kan dan ook in de thuissituatie bij de moeder passende hulpverlening worden ingezet. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen zodat de huidige pleegzorgplaatsing wordt geformaliseerd en deze plek gewaarborgd blijft.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 18 maart 2024 tot 18 maart 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 maart 2024 tot 18 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.