ECLI:NL:RBDHA:2024:5179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/09/662120 / JE RK 24-360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 maart 2024, wordt een verzoek behandeld van de Raad voor de Kinderbescherming regio Haaglanden tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van beide kinderen, die in een onveilige en onrustige thuissituatie verkeren. De moeder van de kinderen is belast met het ouderlijk gezag, maar blijkt niet in staat om de opvoedsituatie te stabiliseren. De Raad heeft geconstateerd dat de kinderen wisselend thuis wonen en dat er sprake is van opstandigheid en zelfbepalend gedrag, wat leidt tot een kwetsbare opvoedsituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de mening van de kinderen gehoord en is er gesproken over de zorgen van de moeder en de Raad. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat voor [minderjarige 1] een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk is, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder voor zes maanden. Voor [minderjarige 2] is een ondertoezichtstelling voor zes maanden noodzakelijk, maar de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, omdat de thuissituatie momenteel stabiel genoeg lijkt.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/662120 / JE RK 24-360
Datum uitspraak: 18 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden
hierna te noemen: de Raad,
over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A. Ramsoedh te Delft.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben beiden een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2.
De feiten
2.1.
[minderjarige 1] is erkend door de vader, [de vader] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van de Raad strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Het afgelopen jaar hebben zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] wisselend thuis gewoond, door de heftige ruzies die er zijn geweest tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de moeder. De Raad heeft zorgen over de botsende dynamiek tussen de gezinsleden en het opstandige gedrag van de kinderen. De moeder heeft geen grip meer op de dochters en zij laten allebei zelfbepalend gedrag zien. Dit zorgt voor een zeer kwetsbare opvoedsituatie, waarbij de moeder dermate beperkt is in haar draagkracht dat zij onvoldoende beschikbaar kan zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen krijgen daardoor niet de begeleiding en sturing die zij nodig hebben. Ten aanzien van [minderjarige 1] is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling. [minderjarige 1] onttrekt zich veelvuldig aan school en de betrokken hulpverlening. Daarnaast woont [minderjarige 1] officieel weer thuis bij de moeder, maar verblijft zij feitelijk bij haar vriendje. Op deze plek bij haar vriendje is onvoldoende zicht vanuit de betrokken instanties. Ook ten aanzien van [minderjarige 2] is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling. Naast zelfbepalend gedrag laat [minderjarige 2] ook kwetsbaar gedrag zien, waarbij zij zichzelf beschadigt. De school van [minderjarige 2] ziet ook een kwetsbaar meisje. Als in de thuissituatie sprake is van onrust dan wordt dit ook direct zichtbaar op school. Daarnaast is het zorgelijk dat de moeder zonder overleg met de hulpverlening heeft besloten om [minderjarige 2] weer thuis te laten wonen. Volgens de Raad is de moeder voldoende bereid maar onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. De moeder is overbelast en in het verleden is hulpverlening vroegtijdig stopgezet, waardoor er zorgen zijn of de reeds ingezette hulpverlening wel positief afgerond wordt. Gezien het voorgaande is een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar nodig.
3.3.
Naast een ondertoezichtstelling is ook een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een rustige plek wonen. Vanuit deze plek kan de hulpverlening ingezet worden en kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toekomen aan hun ontwikkeling. Ondertussen kan door de moeder gewerkt worden aan het vergroten van haar draagkracht. De Raad verzoekt een termijn van zes maanden voor de uithuisplaatsing. Hierdoor kan met de nodige hulp de rust terugkeren in huis en kan worden toegewerkt naar een terugkeer naar huis van de kinderen. Ter zitting heeft de Raad toegelicht dat ondanks dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] momenteel weer thuis wonen, zij het verzoek tot uithuisplaatsing voor beide kinderen nog wel handhaven. Op dit moment is er nog geen concrete plek voor [minderjarige 1] , maar dit betekent niet dat deze machtiging niet nodig is. De situatie thuis lijkt momenteel niet haalbaar en [minderjarige 1] lijkt nog volledig haar eigen gang te gaan. Het is belangrijk dat wordt gezocht naar een passende plek, waarbij gekeken wordt wat [minderjarige 1] nodig heeft waardoor zij wel naar school gaat en structuur krijgt. Daarnaast is het belangrijk dat vanuit deze plek en niet vanuit de thuissituatie, die een belast verleden kent met veel escalaties, wordt gewerkt aan het herstellen van de band tussen [minderjarige 1] en de moeder. Ten aanzien van [minderjarige 2] overweegt de Raad dat de moeder eigenhandig deze plaatsing heeft teruggedraaid terwijl de Raad wel van mening is dat deze plaatsing bij de buurvrouw voor [minderjarige 2] nodig was. De Raad benoemt daarbij dat het belangrijk is om met kleine stapjes op te bouwen, omdat dit op de langere termijn ook een grotere kans van slagen heeft.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder is blij dat er uiteindelijk een jeugdbeschermingstafel is gekomen. Zij voelde zich daar eindelijk gehoord en dit heeft ervoor gezorgd dat het gezin nu hulp ontvangt van de Opvoedpoli. Deze hulp van de Opvoedpoli ervaart de moeder als zeer helpend. Volgens de moeder had deze hulp al veel eerder ingezet moeten worden. De moeder heeft wel nog steeds grote zorgen over [minderjarige 1] . Deze zorgen zien onder meer op de invloed die de vriend van [minderjarige 1] op haar heeft, het niet naar school gaan en het lang wegblijven van huis. [minderjarige 1] lijkt zich niets aan te trekken van autoriteit. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] weer een ritme gaat opbouwen en weer terug naar school gaat. Hoe moeilijk de moeder het ook vindt, omdat zij ontzettend veel van [minderjarige 1] houdt, ziet zij dat de thuissituatie niet houdbaar is en dat het nodig is dat wordt ingegrepen. De moeder zal zich voor de verzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] daarom refereren aan het oordeel van de kinderrechter. Ten aanzien van [minderjarige 2] wordt namens de moeder verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. [minderjarige 2] is na een verblijf van een aantal maanden bij de buurvrouw, sinds januari weer thuis. De moeder en de buurvrouw kunnen goed met elkaar samenwerken. De terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder is langzaam en in goed overleg tussen de moeder en de buurvrouw opgebouwd. De band tussen moeder en dochter is op dit moment sterker dan voorheen. De moeder ziet zelf ook in dat het soms voor [minderjarige 2] goed kan zijn dat zij even bij de buurvrouw logeert en zij zal dit daarom zeker stimuleren. Doordat sprake is van een goede samenwerking tussen haar en de buurvrouw is het voor maken van afspraken hierover geen ondertoezichtstelling nodig. De moeder is daarnaast gestopt met werken om zich volledig te kunnen richten op de kinderen. De therapie van [minderjarige 2] is nog niet gestart omdat het belangrijk is dat zij in een stabiele omgeving verblijft voordat zij aan de therapie kan beginnen. De Opvoedpoli wilde volgens de moeder daarom de uitspraak van de rechter afwachten, zodat het duidelijk is dat [minderjarige 2] thuis blijft of weer bij de buurvrouw moet gaan wonen. Volgens de moeder zal een nieuwe overplaatsing van [minderjarige 2] naar de buurvrouw alleen maar zorgen voor meer onrust, terwijl zij nu in haar vertrouwde en veilige omgeving verblijft. Daarnaast zal de moeder voor [minderjarige 2] meewerken aan alle afspraken en hulpverlening die nodig is. [minderjarige 2] en de moeder zitten nu op hun plek bij de Opvoedpoli en zij krijgen hier de juiste hulp. Vanuit de Opvoedpoli kan toezicht worden gehouden en daarnaast kan de moeder ook nog terugkoppelen aan de hulpverlener van Go voor Jeugd. [minderjarige 2] is ook al bekend met deze hulpverlener en de afgelopen jaren heeft zij al genoeg hulpverleners gezien. Voor [minderjarige 2] is dus voldoende toezicht en daarvoor is geen ondertoezichtstelling nodig.
4.2.
De gecertificeerde instelling is vanuit het preventieve kader al betrokken in het gezin. De gecertificeerde instelling sluit aan bij wat door de Raad naar voren is gebracht en benadrukt dat het belangrijk is dat er een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing komt voor beide kinderen. De gecertificeerde instelling wijst daarbij op de meerwaarde van dezelfde maatregelen voor beide kinderen. De hulpverlening van de Opvoedpoli is van groot belang voor de kinderen. De ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] hoeft ook niet een grote last te zijn. Als het goed gaat zal de gecertificeerde instelling niet zo zichtbaar zijn en zullen zij meer achterover leunen, maar als het minder goed gaat dan kunnen zij de moeder wel ondersteunen.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1]

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat voor [minderjarige 1] is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daarbij dat [minderjarige 1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen zijn met name gelegen in het sterke zelfbepalende gedrag wat [minderjarige 1] vertoont. Haar dag- en nachtritme lijkt verstoord, zij onttrekt zich van school en kan enkele dagen van huis zijn zonder dat er zicht op haar is. Het lukt de moeder niet meer om [minderjarige 1] aan te sturen en de inzet van vrijwillige hulpverlening heeft tot nu toe onvoldoende opgeleverd. De moeder is daarom onvoldoende bij machte om de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] zelfstandig weg te nemen. Het is daarom noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt die regie kan voeren over de situatie, de moeder kan ondersteunen en kan gaan onderzoeken welke verdere (individuele) hulpverlening voor [minderjarige 1] noodzakelijk is. Daarnaast kan zij samen met de moeder zoeken naar een passende plek voor [minderjarige 1] . Naar het oordeel van de kinderrechter is het namelijk in het belang van [minderjarige 1] ook noodzakelijk dat zij uithuisgeplaatst wordt. De kinderrechter heeft goed naar [minderjarige 1] geluisterd en het is goed om te horen dat [minderjarige 1] zelf aangeeft veel baat te hebben bij de therapie en het fijn te vinden om thuis bij de wonen. De kinderrechter ziet daarentegen ook de zorgen van de Raad en de moeder, waarbij het niet meer lukt om [minderjarige 1] in de thuissituatie voldoende te begrenzen. [minderjarige 1] onttrekt zich aan het gezag van de moeder en lijkt beïnvloedbaar door haar omgeving waardoor zij niet de juiste keuzes lijkt te maken. Daarbij zijn er ook zorgen over de invloed die de vriend van [minderjarige 1] op haar heeft. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] aan zichzelf gaat werken en op een stabiele en rustige plek haar therapie kan volgen, kan werken aan het krijgen van structuur, het herstellen van haar ritme en weer naar school gaat. Om dit te bereiken is het belangrijk dat het huidige patroon in de thuissituatie wordt doorbroken en dat zij afstand neemt van haar omgeving. Het is van belang dat ook aan de band en het vertrouwen tussen [minderjarige 1] en de moeder gewerkt kan worden vanuit een stabiele en neutrale plek. Hoewel de kinderrechter dus duidelijk de noodzaak ziet van de machtiging, heeft zij getwijfeld om hem op dit moment al te verlenen, gezien het feit dat de gecertificeerde instelling nog geen concrete plek heeft voor [minderjarige 1] . Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk een plek voor [minderjarige 1] gevonden wordt en de kinderrechter hoopt dat mede door het verlenen van deze machtiging spoedig een passende plek beschikbaar komt. Gezien de forse zorgen is een termijn van één jaar voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] passend en geboden. Daarnaast zal de kinderrechter een machtiging verlenen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de verzochte duur van zes maanden.
Ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2]
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat voor [minderjarige 2] is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW.
5.4.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] is met name gelegen in de onrustige opvoedomgeving waarin [minderjarige 2] de afgelopen jaren heeft verbleven. In de gezinssituatie hebben meerdere escalaties plaatsgevonden, waarbij [minderjarige 2] ook zelfbepalend gedrag heeft laten zien. Door deze situatie heeft [minderjarige 2] ook enkele maanden bij de buurvrouw verbleven. Momenteel verblijft [minderjarige 2] weer thuis en zowel [minderjarige 2] als de moeder geven aan dat dit goed gaat. Het is daarbij ook goed om te horen dat de moeder het idee heeft dat zij nu de juiste ondersteuning heeft om de thuissituatie fijn en rustig te houden. De kinderrechter heeft voldoende vertrouwen dat de thuissituatie stabiel genoeg is voor [minderjarige 2] en dat [minderjarige 2] en de moeder vanuit de thuissituatie kunnen werken aan het verdere herstel van hun relatie. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing afwijzen. Daarbij kan het wel goed zijn dat [minderjarige 2] met enige regelmaat bij de buurvrouw zal logeren, zodat zij hier een uitlaatklep heeft en de moeder tegelijkertijd even ontlast wordt. Hoewel de kinderrechter een uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] niet nodig acht, is de kinderrechter van oordeel dat een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. [minderjarige 2] woont pas kort weer bij de moeder en de recente positieve ontwikkeling is nog pril. De therapie voor [minderjarige 2] moet nog starten en deze therapie zal mogelijk veel teweegbrengen. Naar het oordeel van de kinderrechter is het daarom noodzakelijk dat – naast de ondersteuning die de moeder ervaart van de buurvrouw – een professional gaat meekijken en kan monitoren of het nog steeds goed blijft gaan in de thuissituatie als de therapie van de Opvoedpoli is opgestart. De behandeling en therapie kunnen mogelijk tot extra onrust leiden, waardoor een plaatsing bij de buurvrouw op dat moment toch meer passend kan zijn. Daarnaast is het belangrijk dat er iemand betrokken is die overzicht heeft over de hele gezinssituatie. Als Go voor Jeugd, zoals voorgesteld door de moeder, ook nog betrokken blijft zal dit tot onduidelijkheid kunnen leiden. De kinderrechter benadrukt ten slotte dat zij de ondertoezichtstelling niet uitspreekt omdat de moeder het niet goed doet, maar dat het belangrijk is dat een professional de komende maanden kan blijven monitoren hoe het in de thuissituatie gaat met inzet van therapie en of de positieve ontwikkeling die is ingezet kan worden bestendigd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 18 maart 2024 tot 18 maart 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 18 maart 2024 tot 18 september 2024;
6.3.
stelt [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 18 maart 2024 tot 18 september 2024;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 2 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.