ECLI:NL:RBDHA:2024:517
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheidskwestie Duitsland
Op 15 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Dit verzoek volgde op een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 november 2023, waarin de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. In de beoordeling verwijst de voorzieningenrechter naar artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien er beroep is ingesteld en er onverwijlde spoed vereist is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en toegelicht dat het beroep van verzoeker zal worden verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de toewijzing van de voorlopige voorziening niet ingrijpend is, aangezien het opschorten van de rechtsgevolgen van het besluit van 17 november 2023 enkel betekent dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er op zijn beroep is beslist. Tevens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die door de staatssecretaris moeten worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand door de gemachtigde.
In de beslissing heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen, de overdracht van verzoeker aan Duitsland verboden totdat er op het beroep is beslist, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.