Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en heeft de Turkse nationaliteit.
2. Op 22 juli 2022 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Daaraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Op 25 april 2022 heeft eiser Turkije verlaten om op bezoek te gaan bij zijn oom in Nederland. Halverwege juni heeft hij van zijn zus vernomen dat de Turkse autoriteiten bij haar woning zijn langsgekomen en dat zij op zoek waren naar eiser. Eiser vermoedt dat dit te maken heeft met zijn betrokkenheid bij de [groepering] en dat er in Turkije een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt. De [groepering] is een geestelijke en maatschappelijke beweging die in Turkije onderdrukt wordt. Daarnaast heeft eiser er bezwaar tegen om in militaire dienst te gaan.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser een aanhanger van de [groepering] is en dat hij de militaire dienst nog niet heeft volbracht. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser problemen met de Turkse autoriteiten heeft gekregen vanwege zijn betrokkenheid bij de [groepering]. Ook acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser disproportioneel zal worden gestraft vanwege dienstweigering. Daarom komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een asielvergunning.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder de door hem gestelde problemen met de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de [groepering] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Op wat eiser in dit verband aanvoert, wordt hierna ingegaan. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser in beroep een brief van zijn Turkse advocaat overgelegd. Ook verwijst eiser naar het Algemeen ambtsbericht Turkije van de minister van Buitenlandse Zaken van 31 augustus 2023. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in aanmerking komt voor een asielvergunning omdat hij niet in militaire dienst wil. Hierbij verwijst eiser naar het Thematisch ambtsbericht dienstplicht Turkije van de minister van Buitenlandse Zaken van 11 juli 2019. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door op 19 december 2023 in een vergelijkbare zaak wel een asielvergunning te verlenen. Kort voor de zitting heeft eiser nog een stuk van de stichting Justice Square en een schermafbeelding uit het UYAP (het digitale juridisch informatiesysteem van de Turkse overheid) aan het dossier toegevoegd.
5. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit juist is. De rechtbank zal het bestreden besluit toetsen aan de hand van de beroepsgronden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op 24 november 2023 heeft verweerder naar aanleiding van het hiervoor genoemde algemeen ambtsbericht zijn beleid ten aanzien van Turkije gewijzigd (Stcrt. 2023, 30427). Net als voorheen zijn [aanhangers beweging] aangemerkt als een risicogroep. Wel blijkt uit het algemeen ambtsbericht dat de strafrechtelijke vervolging van [aanhangers beweging] minder intens en minder willekeurig is geworden. Dit brengt onder meer mee dat minder snel wordt overgegaan tot het verlenen van een asielvergunning vanwege toegedichte betrokkenheid bij de [groepering]. Dit volgt uit de Kamerbrief van 28 november 2023 (Kst. 19 637, 3177).
7. Volgens onderdeel C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan een vreemdeling die behoort tot een risicogroep zijn vrees voor vervolging, als sprake is van individualiseerbare verklaringen, aannemelijk maken met geringe indicaties. Eiser behoort als Gülenaanhanger tot een risicogroep. Uit het voornemen tot afwijzing van eisers asielaanvraag, waarop het bestreden besluit voortbouwt, blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of eiser zijn gestelde vrees met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt. Daarmee heeft verweerder het juiste toetsingskader gehanteerd.
Problemen vanwege betrokkenheid bij de [groepering]
8. In het bestreden besluit heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen dat hij problemen heeft gekregen met de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de [groepering]. De eerst in beroep overgelegde brief van een Turkse advocaat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om alsnog te kunnen spreken van geringe indicaties. In deze brief staat dat er in het kader van FETÖ/PYD (de [groepering]) een strafdossier van eiser bestaat. Behalve de verwijzing naar Gülen blijkt verder niet van een relatie met de door eiser afgelegde verklaringen en/of van actuele strafvervolging. Voor zover de advocaat in zijn brief stelt dat eiser waarschijnlijk problemen zal ondervinden als hij naar Turkije komt, blijkt niet hoe de advocaat tot die conclusie komt. In de vertaalde brief wordt gesteld dat het een ‘meningsverklaring’ betreft. Het is daarbij ten slotte geheel onduidelijk wie deze advocaat is en hoe hij precies aan de gestelde informatie is gekomen.
9. Eiser voert aan dat niet van hem verlangd kan worden om verdere documenten te overleggen. Daarbij stelt hij dat er nog geen documenten beschikbaar zijn in het UYAP omdat het strafrechtelijke onderzoek naar hem nog niet is afgerond. Volgens eiser is het gelet op het onderzoeksbelang logisch dat er geen documenten worden vrijgegeven zolang het onderzoek nog loopt. Dit zijn echter algemene stellingen die niet op eiser persoonlijk zien. Daarnaast blijkt zowel uit het hiervoor genoemde algemeen ambtsbericht (pagina 18) en uit de door eiser overgelegde schermafbeelding dat het met toestemming van de openbaar aanklager mogelijk is om tijdens de onderzoeksfase documenten in te zien. In het geval van eiser is niet gebleken dat hiertoe een poging is gedaan. De enkele algemene stelling ter zitting dat ook advocaten in Turkije worden vervolgd, is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat niet van eiser mocht worden verwacht om dit te proberen. Hierbij is van belang dat, zoals hiervoor uiteen is gezet, toegedicht Gülenisme nu minder snel tot vervolging leidt.
10. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij zijn gestelde problemen met de Turkse autoriteiten slechts kan baseren op vermoedens. Eiser heeft immers verklaard dat hij niet zeker weet of er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt. Ook heeft eiser verklaard dat de politieagenten die bij zijn zus zijn langsgekomen niet hebben gezegd waarom zij naar hem op zoek waren en dat zij geen arrestatiebevel voor hem hebben achtergelaten. Verder heeft eiser verklaard dat het mogelijk is dat zijn tante hem heeft aangegeven, maar dat hij dit niet zeker weet. Daarnaast heeft eiser gesteld dat zijn uitingen op Facebook een mogelijke oorzaak zouden kunnen zijn, maar het bestaan van deze uitingen is niet aannemelijk gemaakt. Ook eisers stelling dat het zou kunnen komen doordat hij van 2014 tot 2015 op een [naam school] heeft gezeten die in 2016 door de autoriteiten is gesloten, betreft een vermoeden. Bij dit alles neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser nooit vanwege betrokkenheid bij de [groepering] door de Turkse autoriteiten is benaderd en dat niet aannemelijk is gemaakt dat familieleden van eiser in de negatieve belangstelling staan van de Turkse autoriteiten.
11. In het door eiser overgelegde stuk van Justice Square worden aantallen van recente onderzoeken en vervolgingen tegen Gülenisten benoemd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verweerder er in het kader van zijn huidige beleid ten onrechte van uitgaat dat vervolging van Gülenisten nu minder willekeurig is. Hierbij is van belang dat uit de hiervoor benoemde Kamerbrief blijkt dat rechters in Turkije strenger zijn gaan toetsen, en het stuk van Justice Square dit niet weerspreekt.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de door eiser gestelde problemen met de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de [groepering] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
13. Eiser voert aan dat verweerder heeft miskend dat hij als dienstplichtige militair geplaatst zou kunnen worden in een gebied waar gevechtshandelingen plaatsvinden. Hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als dienstplichtige zal worden inzet bij gevechtshandelingen. Uit de in de afgelopen jaren verschenen ambtsberichten over Turkije volgt juist dat de Turkse overheid hiermee is gestopt. Ook is het aantal dienstplichtige militaire in gevaarlijke conflictgebieden verminderd.
14. Daarnaast kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij onevenredig hard zal worden bestraft vanwege zijn dienstweigering. Niet in geschil is dat gewetensbezwaren in Turkije niet worden erkend. Maar uit het thematisch ambtsbericht (pagina 24) volgt dat dienstweigering in de praktijk wordt bestraft met geldboetes. Eisers stelling dat bij het herhaaldelijk dienstweigeren wel een gevangenisstraf wordt opgelegd, is niet op het thematisch ambtsbericht terug te voeren of anderszins onderbouwd.
15. Hieruit vloeit voort dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning omdat hij dienstplichtig is. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verweerder gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023 in de zaak
S. en A. tegen Nederland(ECLI:EU:C:2023:688) heeft mogen overwegen dat eisers gewetensbezwaren niet ernstig en onoverkomelijk zijn.
16. De stelling van eiser dat verweerder in één andere vergelijkbare zaak wel een asielvergunning heeft verleend, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur is gehandeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om besluiten van kort na een beleidswijziging.