ECLI:NL:RBDHA:2024:5162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.10683 en NL24.10684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor indirect refoulement naar Tunesië bij overdracht aan Duitsland.

De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser dat zijn processtukken als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, onvoldoende is om als beroepsgrond te dienen. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de autoriteiten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland niet aan deze verplichtingen voldoet. De rechtbank wijst erop dat het recht op kosteloze rechtsbijstand in asielprocedures niet absoluut is en dat Duitsland niet automatisch verplicht is om deze te bieden.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen deze beslissing binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.10683 en NL24.10684
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om de inhoud van alle processtukken als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stelt eiser dat zijn asielaanvraag door verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet worden genomen. Bij overdracht aan Duitsland loopt eiser het risico om te worden teruggezonden naar Tunesië, wat in strijd is met het beginsel van non-refoulement. Bovendien kan er volgens eiser niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, omdat er ten aanzien van Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Eiser heeft namelijk geen beroep kunnen instellen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, omdat hem geen kosteloze rechtsbijstand werd aangeboden. Dit is in strijd met de Procedurerichtlijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar p. 67 uit het AIDA-rapport (update 2022). [2] Daarbij kon eiser niet klagen bij de Duitse autoriteiten of het EHRM [3] , omdat het niet duidelijk was hoe hij moest klagen en daarbij kreeg eiser geen juridische bijstand. Hoewel door eiser geen documenten zijn aangedragen waaruit blijkt dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, had verweerder op grond van de afgelegde verklaringen de asielaanvraag aan zich moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de inhoud van alle processtukken als herhaald en ingelast moet worden beschouwd onvoldoende is om aan te merken als beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in dit geval Duitsland dit niet doet.
7. De rechtbank overweegt dat het gegeven dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand niet zonder meer betekent dat de Duitse asielprocedure in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat gratis rechtsbijstand mogelijk moet zijn in geval van een beroepsprocedure. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in de verwijzing van eiser naar p. 67 van het AIDA-rapport daarom geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd met deze richtlijn handelt.
8. Verder kan eiser zich bij problemen met betrekking tot de Procedurerichtlijn wenden tot de Duitse autoriteiten en (daarna) zo nodig bij het EHRM. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is. Het standpunt van eiser dat het voor hem onduidelijk was hoe hij moest klagen, omdat hij hiervoor geen juridische bijstand kreeg heeft hij niet onderbouwd. Ook anderszins heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
9. Met betrekking tot eisers stelling dat hij bij overdracht aan Duitsland het risico op indirect refoulement loopt, oordeelt de rechtbank dat Duitsland met het claimakkoord expliciet heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement. Verder verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 [4] , waarin - kort gezegd - werd geoordeeld dat de rechtbank zich niet mag uitlaten over indirect refoulement als zij al heeft geconcludeerd dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De hiertoe aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
12. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
13. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Asylum Information Database, “Country Report: Germany (2022 update)” van 6 april 2023, p. 67.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.ECLI:EU:C:2023:934.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.