ECLI:NL:RBDHA:2024:5160
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens te late indiening van gronden in bestuursrechtelijke procedure
Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met nummer SGR 23/804 V, waarin opposante verzet heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op 7 juli 2023 het beroep van opposante tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet op tijd was betaald. Opposante heeft vervolgens verzet ingesteld en verzocht om gehoord te worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzet kennelijk niet-ontvankelijk is, waardoor zij zonder zitting uitspraak doet, zoals toegestaan onder artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat opposante bij het indienen van het verzetschrift geen gronden heeft vermeld, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb. De griffier heeft opposante op 21 augustus 2023 verzocht om binnen twee weken alsnog de gronden van het verzet mee te delen. Opposante heeft op 7 september 2023 om uitstel gevraagd, wat door de rechtbank is toegewezen. Echter, binnen de gestelde termijn heeft opposante geen gronden ingediend en geen reden gegeven voor dit verzuim.
Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft en er geen inhoudelijke behandeling van het verzet plaatsvindt. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2024.