ECLI:NL:RBDHA:2024:5143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23/3769 en 23/3767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom en de invordering daarvan in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024, wordt het beroep van eiseres, een horecagelegenheid, tegen de oplegging van een last onder dwangsom en de invordering daarvan beoordeeld. Eiseres had een vergunning voor een terras van 20 m2, maar na inspectie bleek dat het terras 88 m2 besloeg, wat in strijd was met de vergunning. De gemeente legde daarop een last onder dwangsom op van €500 per dag, met een maximum van €3000. Eiseres voerde aan dat de last onterecht was, omdat zij tijdelijk met toestemming van de gemeente een groter terras had. De rechtbank oordeelde echter dat de last terecht was opgelegd, omdat de tijdelijke regeling was verlopen en eiseres niet had voldaan aan de vergunningsvoorwaarden. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die handhaving onterecht maken en dat de invordering van de dwangsom gerechtvaardigd is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/3769 en SGR 23/3767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Smit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom en het besluit tot invordering van deze dwangsom.
1.1.
Verweerder heeft het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom (het primaire besluit I) op 19 oktober 2022 genomen. Met het besluit van 2 november 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten tot invordering van deze dwangsom. Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar aangetekend, met het verzoek om deze gevoegd te behandelen. Met het bestreden besluit van 25 april 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en besloten dat beide primaire besluiten in stand blijven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde, vergezeld door mr. G. Okcuoglu, [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat verweerder ter zitting heeft aangeboden om intern navraag te doen naar de mogelijkheid om eventueel het besluit tot invordering van de opgelegde dwangsom in te trekken. In een nadere reactie heeft verweerder te kennen gegeven dat hiertoe geen bereidheid bestaat. Nadat geen van partijen heeft aangegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft een horecagelegenheid aan het [adres] te [plaatsnaam] . Op 26 mei 2020 is aan eiseres een vergunning verleend voor het plaatsen van een zomer- en winterterras aan de gevel met een totale oppervlakte van 20 m2. Na een handhavingsverzoek hebben gemeentelijke toezichthouders op 8 juli 2022 een inspectie uitgevoerd bij eiseres. Hierbij is vastgesteld dat het terras van eiseres een totale oppervlakte had van 88 m2 en een gedeelte van de openbare weg en drie parkeervakken in beslag nam, waarmee eiseres in strijd had gehandeld met voorschrift 1 van de terrasvergunning. Op 6 oktober 2022 is een hercontrole uitgevoerd en is geconstateerd dat de overtreding niet was beëindigd. Verweerder heeft daarom op 19 oktober 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres met een hoogte van € 500,- per constatering per dag dat het terras in strijd met de vergunningsvoorschriften is geplaatst met een maximum van € 3000,-. Op 2 november 2022 heeft verweerder besloten om de verbeurde dwangsom van € 500,- in te vorderen nadat tijdens een controle op 24 oktober 2022 was geconstateerd dat eiseres niet aan de last had voldaan.
Wat zijn de regels?
3. Ingevolge artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Haag (APV) is het verboden zonder vergunning of instemming van het college van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, over en boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben, of de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
4. Ingevolge voorschrift 1 van de terrasvergunning dient het zomer- en winterterras aan de gevel te worden gesitueerd zoals aangegeven op de bij de vergunning behorende en gewaarmerkte tekening met nummer [nummer] . Hierop staat aangegeven dat het terras een maximale oppervlakte mag hebben van 10 bij 2 meter.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar terras voldoet aan de in de terrasvergunning genoemde voorwaarden. Zij wijst erop dat de handhaving betrekking heeft op het gedeelte van het terras dat tijdelijk met toestemming van verweerder was geplaatst op grond van de ‘Tijdelijke spelregels voor gebruik openbare ruimte wegens Coronavoorwaarden’ en dat de last daarom onjuist is geformuleerd. Verder wijst eiseres erop dat zij op 3 oktober 2020 bij verweerder een aanvraag heeft gedaan om een vergunning voor uitbreiding van het terras. Verweerder heeft deze aanvraag geweigerd. Om deze uitbreiding alsnog te realiseren heeft verweerder volgens eiseres geadviseerd om een zogenaamde kruimelontheffing voor afwijking van het bestemmingsplan aan te vragen, waardoor uiteindelijk de keuze is gemaakt om geen beroep in te stellen tegen het besluit van verweerder tot het weigeren van uitbreiding van het terras. Nu de kruimelontheffing uiteindelijk niet is verleend, betoogt eiseres dat verweerder haar een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven en daardoor een rechtsmiddel heeft onthouden. Daarbij wijst eiseres erop dat derden geen nadeel ondervinden van de uitbreiding van het terras. Verder stelt eiseres dat in overleg met verweerder hangende de verschillende procedures niet meer handhavend is opgetreden. Verweerder heeft bij de invordering van de dwangsom onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheid en handelt hiermee in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Besluit tot oplegging van de last onder dwangsom van 19 oktober 2022
6. Uit het dossier blijkt dat eiseres verschillende stukken heeft ingebracht die betrekking hebben op eerdere procedures van eiseres, namelijk over de afgewezen aanvraag tot uitbreiding van het terras en de afgewezen aanvraag om een kruimelontheffing tot afwijking van het bestemmingsplan. Ook in het beroepschrift stelt eiseres deze eerdere procedures veelvuldig aan de orde. In deze procedure staat echter de vraag centraal of verweerder op goede gronden een last onder dwangsom aan eiseres heeft opgelegd. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de beantwoording van deze vraag en de stukken die betrekking hebben op de eerdere procedures uitsluitend binnen dat kader beoordelen.
7. Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is het college in beginsel bevoegd om handhavend op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [1]
8. Eiseres wordt niet gevolgd in haar betoog dat de last onder dwangsom onjuist is geformuleerd omdat deze betrekking had moeten hebben op het gedeelte van het terras dat tijdelijk met toestemming van verweerder was geplaatst op grond van de ‘Tijdelijke spelregels voor gebruik openbare ruimte wegens Coronavoorwaarden’. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat deze uitbreiding tot 1 november 2020 was toegestaan en dat het vervolgens op de weg van eiseres lag om na die datum de maatvoering terug te brengen naar de in de terrasvergunning opgenomen afmetingen. Na die datum hield de tijdelijke regeling immers op te bestaan en waren automatisch de voorschriften van de oorspronkelijke terrasvergunning weer van toepassing. Nu eiseres heeft nagelaten de maatvoering terug te brengen naar de in de terrasvergunning opgenomen afmetingen, kan worden vastgesteld dat zij ten tijde van de oplegging van de last meer terrasruimte innam dan werd vergund. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres in strijd heeft gehandeld met voorschrift 1 van de terrasvergunning. Daarmee is de bevoegdheid van verweerder om een last onder dwangsom op te leggen in beginsel gegeven.
9. De rechtbank is van oordeel dat zich in deze situatie geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de procedure om een kruimelontheffing, heeft verweerder er terecht op gewezen dat het hier gaat om twee afzonderlijke juridische regimes en dat het eventuele verlenen van een kruimelontheffing geen invloed heeft op de vraag of op grond van de APV het terras kan worden uitgebreid. Er kan dan ook niet worden gesteld dat er concreet zicht bestaat op legalisatie. Eiseres heeft verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zou hebben geadviseerd om geen beroep in te stellen tegen de weigering van de aanvraag om een groter terras. Er is daarmee geen grond voor het oordeel dat verweerder eiseres een rechtsmiddel heeft onthouden. Verder heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat er meerdere handhavingsverzoeken van omwonenden zijn ontvangen die zien op overlast. Dit wordt door eiseres verder niet betwist. Het betoog van eiseres dat derden geen nadeel zouden ondervinden van uitbreiding van het terras, kan alleen daarom al niet slagen. Los daarvan betreft dit geen bijzondere omstandigheid op basis waarvan verweerder handhavend optreden achterwege had moeten laten.
Besluit tot invordering van de opgelegde dwangsom van 2 november 2022
10. De hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat aan het belang van invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend. [2] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [3]
11. Eiseres heeft aangevoerd dat het feit dat verweerder gedurende de last niet meer handhavend is opgetreden, veronderstelt dat de invordering van de dwangsom een onevenredige maatregel betreft. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat hij door niet meer te handhaven juist rekening heeft gehouden met de proportionaliteit ervan. Hoewel verweerder niet duidelijk heeft kunnen onderbouwen waarom hij dan wel is overgegaan tot invordering van een dwangsom in deze zaak, kan niet worden gesteld dat dit zodanig onevenredig is dat in dit geval het zwaarwegende belang van invordering opzij had moeten worden gezet. De rechtbank weegt daarin mee dat verweerder bij het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom een begunstigingstermijn heeft ingesteld en er verschillende klachten zijn geweest van omwonenden. Eiseres heeft verder geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten worden afgezien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen besluiten tot invordering van de opgelegde last onder dwangsom van 19 oktober 2022.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ5081.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:RVS:2019:333.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.