ECLI:NL:RBDHA:2024:5141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23/12695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, zaaknummer AWB 23/12695 V, wordt het verzet van de opposante behandeld tegen een eerdere uitspraak van 25 januari 2024. In die uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposante niet-ontvankelijk, omdat zij het griffierecht niet tijdig had betaald. De opposante heeft echter aangevoerd dat zij de nota voor het griffierecht niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nota op 3 november 2023 aangetekend was verzonden, maar retour is gekomen op 24 november 2023. De griffier heeft de nota niet opnieuw verzonden, wat in strijd is met artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de opposante in haar belangen is geschaad door het niet naleven van deze wettelijke verplichting. Hierdoor is de eerdere uitspraak ten onrechte gedaan zonder zitting en is het verzet gegrond verklaard. De rechtbank heropent het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan en zal de opposante een nieuwe nota sturen voor het griffierecht. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/12695 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2024 op het verzet van

[naam], opposante [1]
V-nummer: [V-nummer] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2024 in het geding tussen
opposante
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposante gaat over de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2024 waarin de rechtbank het beroep van opposante niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
Opposante heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Bij de voorbereiding van het verzet heeft de rechtbank vastgesteld dat het verzet gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank doet daarom uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 25 januari 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [3] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van opposante
4. Het beroep van opposante ging over het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent).
De uitspraak van 25 januari 2024
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante het griffierecht niet op tijd heeft betaald.
6. Opposante heeft in verzet aangegeven dat de nota voor het betalen van het griffierecht niet is ontvangen. Referent van opposante heeft verder aangegeven dat hij van 30 oktober 2023 tot en met 18 november 2023 in het buitenland verbleef.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank stelt vast dat de op 3 november 2023 aangetekend verzonden nota waarbij opposante is verzocht om het verschuldigde griffierecht te voldoen, bij de rechtbank retour is gekomen op 24 november 2023. De griffier van de rechtbank heeft de nota niet nogmaals zo spoedig als mogelijk is, zoals hij op grond van artikel 8:38, eerste lid, van de Awb verplicht is, opnieuw bij gewone post verzonden. De rechtbank komt tot de conclusie dat opposante in haar belangen is geschaad door het niet naleven van artikel 8:38, eerste lid, van de Awb. Het beroep is ten onrechte wegens het niet betalen van het griffierecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in de uitspraak van 25 januari 2024 ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat die uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. Opposante zal een nieuwe nota ontvangen om het griffierecht te voldoen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:55, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Awb.