In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, zaaknummer AWB 23/12695 V, wordt het verzet van de opposante behandeld tegen een eerdere uitspraak van 25 januari 2024. In die uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposante niet-ontvankelijk, omdat zij het griffierecht niet tijdig had betaald. De opposante heeft echter aangevoerd dat zij de nota voor het griffierecht niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nota op 3 november 2023 aangetekend was verzonden, maar retour is gekomen op 24 november 2023. De griffier heeft de nota niet opnieuw verzonden, wat in strijd is met artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de opposante in haar belangen is geschaad door het niet naleven van deze wettelijke verplichting. Hierdoor is de eerdere uitspraak ten onrechte gedaan zonder zitting en is het verzet gegrond verklaard. De rechtbank heropent het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan en zal de opposante een nieuwe nota sturen voor het griffierecht. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2024.