In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit houder, op 24 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft op 23 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 januari 2024 de aanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek zonder nadere zitting gesloten. De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld, en de wettelijke beslistermijn is verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, maar dat het beroep tegen het besluit van 9 januari 2024 ongegrond is. Eiser heeft verzocht om een bestuurlijke dwangsom, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist, maar dat hij geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, omdat de ingebrekestelling en het beroep zijn ingediend voordat het besluit van 9 januari 2024 was genomen.