ECLI:NL:RBDHA:2024:5131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/09/660765 / JE RK 24-201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de opvoedsituatie en omgangsregeling

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 maart 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige besproken. De minderjarige, geboren in 2019, groeit feitelijk op zonder moeder, terwijl de vader belast is met het ouderlijk gezag. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft geprobeerd de omgang tussen de minderjarige en de moeder te herstellen, maar dit is zonder succes gebleken. De moeder heeft niet meegewerkt en is niet verschenen bij de mondelinge behandeling. De kinderrechter concludeert dat er geen reële of haalbare doelen meer zijn voor de omgang en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling enkel nodig is om deze goed af te sluiten, zodat hulpverlening in een vrijwillig kader kan worden gestart. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden, tot 30 juni 2024, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling voor zes maanden te verlengen wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/660765 / JE RK 24-201
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 februari 2024;
- het emailbericht van de moeder van 18 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam], namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.3.
[minderjarige] woont bij zijn vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 maart 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 30 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader. Ook vanuit school zijn er geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De afgelopen periode is geprobeerd het contact tussen [minderjarige] en de moeder te herstellen. De moeder weigert naar afspraken te komen en wil niet samenwerken met de gecertificeerde instelling. Sinds januari jl. geldt er geen omgangsregeling meer is tussen [minderjarige] en de moeder. Verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig om de moeder tijd te geven om aan zichzelf te werken en om contactverlies te voorkomen. Tegelijkertijd uit de gecertificeerde instelling twijfels over de haalbaarheid gelet op de houding en onbereidheid van de moeder. Desgevraagd zou het verlengen van de ondertoezichtstelling voor een kortere periode, bijvoorbeeld drie maanden, ook goed werkbaar zijn.

4.De standpunten

4.1.
De vader stemt in met het verzoek van de gecertificeerde instelling. De vader betreurt dat de houding van de moeder de afgelopen periode niet is gewijzigd. Hij benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] weet wie zijn moeder is en geeft aan dat [minderjarige] de nodige trainingen zal moeten volgen zodat hij leert omgaan met de situatie.
4.2
De moeder stemt niet in met het verzoek tot ondertoezichtstelling. Ze zou willen dat [minderjarige] om het weekend naar haar nieuwe woning wordt gebracht om daar dan te verblijven.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Ten aanzien van de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader zijn geen zorgen. Ook gaat het goed op school en zijn er geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. Echter, [minderjarige] groeit inmiddels feitelijk op zonder moeder, die bovendien onmachtig is om samen te werken om de omgang weer vlot te trekken. [minderjarige] heeft bovendien ouders die niet met elkaar door een deur kunnen. Er wordt door de gecertificeerde instelling al gedurende langere tijd geprobeerd de omgang weer op te bouwen, maar zonder succes. Er zijn naar het oordeel van de kinderrechter feitelijk geen reële of haalbare doelen meer. De verlenging van de ondertoezichtstelling is enkel nodig om deze goed te kunnen afsluiten, zodat hulpverlening kan worden gestart in het vrijwillig kader. Die zal aannemelijk met name moeten zijn gericht om [minderjarige] te leren laten omgaan met de situatie zoals die is: het (vooralsnog) opgroeien zonder moeder.
5.3.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van drie maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW) en het verzoek voor het overige afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 30 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 8 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.