ECLI:NL:RBDHA:2024:5122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.7406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 26 februari 2024, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, die onder andere aanvoerde dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Kroatische autoriteiten vanwege de zogenaamde 'pushbacks' en dat hij onvoldoende bescherming zou krijgen. De eiser stelde ook dat hij niet in staat was om zijn ervaringen en asielmotieven adequaat te delen. Tijdens de zitting heeft de eiser echter een van zijn beroepsgronden laten vallen, waardoor de rechtbank zich enkel hoefde te buigen over de vraag of de staatssecretaris artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen. De verklaringen van de eiser waren niet onderbouwd en de rechtbank oordeelde dat de Dublinverordening primair gericht is op het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat, waarbij de asielmotieven niet relevant zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef en de eiser geen proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7406

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en T. Ayash als tolk.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit.
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, vanwege de pushbacks die plaatsvinden. Daarnaast kan eiser geen bescherming krijgen van de autoriteiten, is het inwilligingspercentage zeer laag en zijn er problemen met de opvang. Daarnaast is het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar. Daarnaast heeft eiser verklaard dat degene voor wie eiser vreest, [naam] , contacten heeft in Kroatië. De Kroatische autoriteiten kunnen hem daartegen niet beschermen. Hij is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn ervaringen en asielmotieven. Verweerder heeft eisers verklaringen onvoldoende meegewogen en ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan laten vallen. In geschil is daarom enkel nog de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening en of verweerder voldoende gelegenheid heeft gegeven te verklaren over zijn ervaringen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de verklaringen van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien de asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft verklaard te vrezen voor [naam] en zijn contacten in Kroatië. Hij heeft zijn verklaringen echter niet onderbouwd. Verweerder heeft hierover ook niet hoeven doorvragen, omdat de Dublinverordening ziet op het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat. Hierbij zijn de asielmotieven niet relevant. Van eiser mag bovendien worden verwacht dat hij bij eventuele problemen gaat klagen bij de autoriteiten in Kroatië. Niet is gebleken dat deze hem niet kunnen of willen helpen. Deze omstandigheid leidt daarom niet tot de conclusie dat overdracht getuigt van een onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.