ECLI:NL:RBDHA:2024:512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL24.101 en NL24.550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die de Vietnamese nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de staatssecretaris: een maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit met een inreisverbod. De maatregel van bewaring was opgelegd op 25 december 2023, maar werd op 28 december 2023 opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit niet gelijktijdig met de maatregel van bewaring was genomen, waardoor de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 400 voor de onrechtmatige detentie. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod werd ongegrond verklaard, omdat de eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland en de staatssecretaris voldoende gronden had om een vertrektermijn te onthouden. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eiser tot een bedrag van € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.101 en NL24.550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 december 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Bij besluit van 26 december 2023 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, dat tevens een inreisverbod inhoudt voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 december 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (de maatregel van bewaring)
2. Eiser verzoekt aan de rechtbank om de maatregel op te heffen. Verweerder heeft een eerder opgelegde maatregel van 7 december 2023 opgeheven op 25 december 2023. Op 28 december 2023 heeft verweerder nogmaals de maatregel van 7 december 2023 opgeheven. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de genoemde datum (7 december 2023) in de opheffing van 25 december 2023 een kennelijke verschrijving is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt, nu niet is bestreden dat eiser op 28 december 2023 is vrijgelaten.
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in dit beroep tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. De rechtbank stelt vast dat het voor de maatregel van bewaring vereiste terugkeerbesluit niet voorafgaand of gelijktijdig met de maatregel is genomen. Dit betekent dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig is en dat het beroep al om deze reden gegrond is. De rechtbank laat daarom de door eiser aangevoerde beroepsgronden over de maatregel van bewaring onbesproken.
5. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor vier dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van € 400: te weten 4 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
Het bestreden besluit 2 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
7. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod onrechtmatig zijn uitgevaardigd. Gelet op de opheffing van de maatregel, is volgens eiser een vertrektermijn van vier weken aangewezen. Er is in dat geval ook geen grondslag aanwezig om een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. Tot slot betwist eiser zware grond 3a [1] dat in het terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de onderbouwing dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
8. De rechtbank is van oordeel dat de opheffing van de maatregel niet de rechtmatigheid van het uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod raakt. Het staat vast dat eiser sinds de intrekking van zijn asielaanvraag geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten. [2] Verweerder heeft eiser in kennis gesteld van deze verplichting en terecht tegen hem een terugkeerbesluit uitgevaardigd. [3] Verweerder heeft het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd en op grond hiervan een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden. [4] Eisers betwisting van zware grond 3a doet niet af aan deze conclusie, aangezien voldoende gronden blijven staan waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in het geval van eiser. Nu verweerder een vertrektermijn heeft kunnen onthouden, diende hij ook een inreisverbod uit te vaardigen. [5] Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is dan ook ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
 verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 400 (vierhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 1 (de maatregel van bewaring) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 2 (het terugkeerbesluit en inreisverbod) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 5.1b, derde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Vw.
3.Op grond van artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vw.
4.Op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw.
5.Op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw.