ECLI:NL:RBDHA:2024:5117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
AWB 24/4985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overplaatsing naar opvang voor meerderjarigen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen dat is ingediend door verzoekster, die in beroep is tegen haar overplaatsing naar een opvang voor meerderjarigen. Verzoekster, die stelt minderjarig te zijn, vraagt om erkenning van haar minderjarigheid en plaatsing in een opvang voor minderjarigen. De IND heeft echter haar leeftijd aangepast van minderjarig naar meerderjarig, wat verzoekster betwist. De rechtbank overweegt dat het COa, als bestuursorgaan, mag uitgaan van de leeftijdsregistratie door de IND en dat het COa zelf heeft beoordeeld of verzoekster bijzondere opvangbehoeften heeft. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor de voorlopige voorziening, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij in een kwetsbare positie verkeert of dat het COa tekort is geschoten in haar opvangbehoeften. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en stelt dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/4985

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , v-nummer: [nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa)

(gemachtigde: mr. L. van Els).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoekster heeft ingediend hangende haar beroep tegen de overplaatsing naar een opvang voor meerderjarigen per 10 maart 2024. Met dat verzoek vraagt zij om te bepalen dat het COa haar dient aan te merken als minderjarige en dat zij in een opvangvoorziening voor minderjarigen wordt geplaatst.
1.1.
De IND heeft bij kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens van 1 maart 2024 geïnformeerd dat de leeftijd van verzoekster is aangepast van minderjarig naar meerderjarig. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar ingediend. Ook heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen de feitelijke handeling tot overplaatsing van verzoekster naar een opvang voor volwassenen. De rechtbank ziet dit bezwaar als beroep op grond van artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa), gelezen in samenhang met artikel 71, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn gezamenlijk op zitting behandeld en worden hierna in afzonderlijke uitspraken beoordeeld.
1.2.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met NL24.12225, op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het COa.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De voorzieningenrechter legt dat hierna uit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de staatssecretaris niet bij het nemen van een beslissing op het beroep van verzoekster.
Inleidende opmerkingen en standpunten
3. Verzoekster heeft eerder in Griekenland verbleven waar haar in 2023 een verblijfsvergunning asiel verleend. Zij heeft op 24 januari 2024 in Nederland een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij stelt dat zij geboren is op [datum] 2007. Die geboortedatum is opgenomen in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV). Verzoekster is niet in het bezit van identificerende documenten. Zij is bij de start van haar aanvraag conform WI 2023/6 geschouwd door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de IND in twee onafhankelijke sessies. Het AVIM heeft geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. De IND concludeert dat verzoekster evident minderjarig is. De eindconclusie van beide schouwen is twijfel. Daarna is zij op een locatie voor minderjarigen geplaatst in [plaats] . Op grond van een Eurodac-treffer heeft de IND op 12 februari 2024 contact opgenomen met de Griekse autoriteiten. De Griekse autoriteiten hebben op 23 februari 2024 laten weten dat zij verzoekster hebben geregistreerd met de geboortedatum [datum] 2005, waaruit zou blijken dat verzoekster meerderjarig zou zijn. Daarom is de geboortedatum in de BVV aangepast naar [datum] 2005. De IND, locatie Zevenaar, heeft dit met een kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens medegedeeld aan de AVIM. Verzoekster is het niet eens met deze overplaatsing op 9 maart 2024 en zij heeft hiertegen beroep ingediend.
Spoedeisend belang
4. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat indien verzoekster gedurende deze procedure en de beroepsprocedure ten onrechte als meerderjarig wordt aangemerkt, zij thans geen adequate opvang en voorzieningen heeft. Een minderjarige heeft immers recht op opvang en andere voorzieningen die adequaat zijn voor zijn specifieke bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau behorende behoeften. Indien verzoekster hiervan verstoken blijft, valt niet uit te sluiten dat dit schadelijk is voor het welbevinden en de ontwikkeling van verzoekster. Reeds hierdoor is de spoed gegeven.
Mocht het COa uitgaan van de leeftijdsregistratie door de IND?
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa mocht uitgaan van de door de IND vastgestelde meerderjarigheid. De IND is immers het bestuursorgaan dat de leeftijd vaststelt van vreemdelingen. Het COa stelt terecht dat hij niet hoeft te toetsen of de IND het leeftijdsonderzoek goed heeft gedaan, omdat het COa daarin geen rol heeft. Indien verzoekster zich niet kan vinden in de leeftijdsvaststelling door de IND, kan zij dit in haar asielprocedure aan de orde stellen.
Heeft het COa zelf beoordeeld of verzoekster bijzondere opvangbehoeften heeft?
6. Verzoekster betoogt dat zij zonder uitleg onterecht is overgeplaatst naar een opvang voor volwassenen en daardoor in een kwetsbare positie terecht is gekomen. Op grond van rechtspraak van het EHRM [1] geldt immers voor asielzoekers die aangeven minderjarig te zijn, zoals verzoekster bij haar asielaanvraag, het vermoeden van minderjarigheid. Zo lang er twijfel bestaat over de minderjarigheid moeten zij als minderjarigen worden behandeld. Bij verzoekster is die twijfel er, dan wel hoort die twijfel er te zijn, omdat de leeftijdsbepaling in Griekenland zonder enig onderzoek heeft plaatsgevonden. Verder wijst verzoekster op de Afdelingsuitspraak van 14 februari 2024, waarin de Afdeling overwoog dat het mislopen van essentiële waarborgen voor minderjarigen wegens hun kwetsbare positie tijdens de asielprocedure en ongeacht de uitkomst van die procedure tot aansprakelijkheid voor de daardoor ontstane schade leidt. [2]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa zelf beoordeeld of verzoekster bijzondere opvangbehoeften heeft. Uit de Opvangrichtlijn en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) volgt immers dat het COa gehouden is om zelf te beoordelen of verzoekster bijzondere opvangbehoeften heeft. Om aan de verplichting te kunnen voldoen om rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zal het COa éérst moeten nagaan welke specifieke opvangbehoeften degene die recht heeft op opvang heeft. Dit brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee, dat het COa weliswaar de registratie van verzoekster bij de IND mag betrekken bij de beoordeling of verzoekster in een opvang voor meerder- of minderjarigen wordt geplaatst, maar dat dit het COa niet ontslaat om ook een eigen beoordeling te maken van de opvangbehoefte van verzoekster. Dat is gebeurd. Uit het verweerschrift volgt immers dat verzoekster de dag na aankomst in het AZC [plaats 1] , namelijk op 11 maart 2024, een gesprek heeft gehad met een medewerker van het COa. Tijdens dat gesprek is door verzoekster aangegeven dat zij graag naar school zou gaan en deze vraag is onmiddellijk opgepakt en op 2 april 2024 is verzoekster daarmee gestart. Gelet daarop is er dus oog voor verzoeksters positie en begeleidingsbehoefte. Daar komt bij dat verzoekster niet heeft onderbouwd welke specifieke opvangbehoefte zij heeft of welke opvangvoorzieningen zij sinds haar overplaatsing heeft gemist. Evenmin heeft zij onderbouwd op welk punt het COa hierin is tekortgeschoten.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om de uitspraak
te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.EHRM 14 september 2023, ECLI:CE:ECHR:2023:0914.