ECLI:NL:RBDHA:2024:5111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.11840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend, ondanks herhaalde verzoeken om dit te doen. Eiser heeft op 18 maart 2024 een beroepschrift ingediend, maar hierin ontbraken de gronden van beroep. De rechtbank heeft eiser op 19 maart 2024 verzocht om de gronden binnen vijf werkdagen in te dienen, maar hierop is geen reactie gekomen. Ook een tweede verzoek op 27 maart 2024 om toelichting op het ontbreken van de gronden is onbeantwoord gebleven.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11840
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder nader bericht niet verschenen noch hebben zij anderszins van zich laten horen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb [1] bevat het beroepschrift de gronden van beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, kan ingevolge artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. Eiser heeft geen gronden van beroep vermeld in het beroepschrift van 18 maart 2024. De rechtbank heeft eiser om deze reden bij bericht van 19 maart 2024 verzocht om de gronden alsnog binnen vijf werkdagen in te dienen. Daarbij is eiser medegedeeld dat het beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Er is geen reactie ingekomen. Vervolgens heeft de rechtbank eiser op 27 maart 2024 de gelegenheid geboden om toe te lichten waarom de gronden van beroep niet zijn ingediend. Ook hierop is niet gereageerd.
3. Eiser heeft tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek geen gronden van beroep ingediend. Gesteld noch gebleken is dat in het geval van eiser sprake is van verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding.
4. Gelet hierop dient de rechtbank slechts de vraag te beantwoorden of het digitale dossier aanleiding geeft om aan te nemen dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar. [2] Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen overdracht schending zou opleveren van artikel 3 van het EVRM. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake.
5. De rechtbank zal het beroep dan ook met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van de gronden van beroep.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en het proces-verbaal daarvan is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.