ECLI:NL:RBDHA:2024:5091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23/2866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2024, wordt er beslist op een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het verzoek is ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. El Moussaoui, tegen de Minister van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld, omdat het kennelijk gegrond is.

De rechtbank stelt vast dat het verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op een eerder beroep met registratienummer SGR 21/5057, dat op 27 juli 2021 is ingesteld. De redelijke termijn voor de behandeling van dit beroep is overschreden, aangezien de rechtbank uiterlijk op 27 januari 2023 uitspraak had moeten doen. De uitspraak in de zaak vond echter pas plaats op 25 april 2023, wat betekent dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden.

De rechtbank kent de verzoeker een schadevergoeding toe van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn, en veroordeelt de Staat tot betaling van deze schadevergoeding. Daarnaast worden de proceskosten, die verband houden met het verzoek om schadevergoeding, begroot op € 437,50, welke ook door de Staat moeten worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2866
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. El Moussaoui),
en

De Minister van Veiligheid en Justitie, de minister.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk gegrond is. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.

Beoordeling van het verzoek om schadevergoeding

1. Het verzoek om schadevergoeding heeft betrekking op het beroep met reg. nr. SGR 21/5057. Volgens verzoeker is op dat beroep pas beslist nadat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was verstreken.
2. De redelijke termijn is in een geval als dit in beginsel niet overschreden als de procedure vanaf het indienen van het beroepschrift niet langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Uitgangspunt daarbij is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden.
3. Het beroep met reg. nr. SGR 21/5057 is op 27 juli 2021 ingesteld. Dat is de datum waarop de redelijke termijn in die zaak is aangevangen. De rechtbank had daarom uiterlijk op 27 januari 2023 uitspraak moeten doen. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
4. Op het beroep met reg. nr. SGR 21/5057 is op 25 april 2023 uitspraak gedaan. [1] Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met (afgerond naar boven) drie maanden. Verzoeker heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500,-. Omdat deze overschrijding geheel aan de rechtbank is toe te rekenen, moet de schadevergoeding door de Staat worden betaald.
5. Er is aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt de Staat tot een schadevergoeding van € 500,-, te betalen aan verzoeker;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de proceskosten van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:`6652