In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 januari 2024, wordt het beroep van een Ethiopische minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op 1 januari 2006, heeft op 20 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 4 december 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 11 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft verklaard dat hij in 2019 aan een demonstratie heeft deelgenomen en later is gearresteerd en mishandeld. De staatssecretaris heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over zijn politieke overtuiging en de omstandigheden van zijn arrestatie niet geloofwaardig zijn. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met zijn minderjarige leeftijd en de context van zijn verklaringen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de arrestatie en detentie van eiser ongeloofwaardig zijn, en dat er onvoldoende bewijs is dat de Ethiopische autoriteiten op de hoogte waren van eisers deelname aan de demonstratie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de staatssecretaris een nieuwe integrale beoordeling moet maken van de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.