In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van het Unierecht. De staatssecretaris heeft dit vastgesteld bij besluit van 27 oktober 2021. Met het bestreden besluit van 3 juni 2022 heeft de staatssecretaris het namens eiseres ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Eiseres heeft hier op 10 november 2023 bezwaar tegen gemaakt, wat door de staatssecretaris op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is doorgezonden als beroepschrift. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding in het geval van eiseres verschoonbaar is. Eiseres verkeerde in een kwetsbare situatie, wat haar heeft belet om tijdig beroep in te stellen. De rechtbank verwijst naar een recente uitspraak van de grote kamer van het college van het Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), waarin is bepaald dat bij bijzondere omstandigheden, zoals psychisch onvermogen, meer rekening moet worden gehouden met de situatie van de indiener. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet aan eiseres kan worden toegerekend, ondanks dat er sprake was van een aanzienlijke termijnoverschrijding.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om eiseres een nieuwe termijn te bieden voor het indienen van gronden van bezwaar. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.